vrijdag 26 december 2014

Geen tijd voor de inhoud



Makkelijk leesbaar, vol menselijke verhalen, en gelardeerd met aansprekende citaten. Zo worden de 'repo-verhalen' van voormalig Trouw-journalist Perdiep Ramesar getypeerd. Die citaten, en soms ook de verhalen als geheel, blijken gefingeerd: de genoemde bronnen zijn niet te vinden. Het veelvuldig gebruik van anonieme bronnen wekte wel argwaan bij enkele collega-journalisten en -redacteuren, maar hoofdredacteur Willem Schoonen beschermde zijn sterauteur. Ramesar mocht doorgaan tot hij, medio november, werd ontslagen.

Ramesars fraudegeval wordt uitgebreid en zorgvuldig geanalyseerd in het rapport van de Onderzoekscommissie brongebruik Trouw, bestaande uit hoogleraar journalistiek Jeroen Smit en rechter Egbert Myjer. Het is fascinerende lectuur. De redactie van Trouw blijkt veel minder degelijk te opereren dan de reputatie van deze krant doet verwachten. De smeuïge verzinsels van Pamesar (twaalf van zijn verhalen zijn integraal, met reconstructie, in het rapport opgenomen) werden gretig geplaatst, en de auteur zag zijn status stijgen.

Perdiep Ramesar

In diverse commentaren werd de affaire-Ramesar vergeleken met de fraude waarmee de sociaalpsycholoog Diederik Stapel in 2011 een bekende Nederlander werd. Eén belangrijk verschil springt direct in het oog: Ramesar weigerde mee te werken met het onderzoek van de commissie en vecht zijn ontslag aan. Stapel daarentegen gaf zijn fraude toe, accepteerde zijn ontslag en werkte mee met de commissie-Levelt, al ontzag hij zich later niet om met modder te gooien (onder andere in een uitgebreid interview in ... Trouw, lees hier mijn commentaar daarop).

Voor het overige vallen vooral de overeenkomsten op. Stapel en Ramesar toonden zich beiden ambitieus en aandachtsgevoelig, maar schermden tegelijkertijd hun werk af: ze opereerden bij voorkeur 'solo' en weigerden desgevraagd collega's toe te laten tot hun bronnen. Daarnaast waren zowel Stapel als Ramesar zeer productief en wisten zij precies met welke artikelen zij konden scoren. Met verbazing zagen collega's hoe snel en trefzeker de fraudeurs spetterende artikelen wisten te leveren, waar anderen haperden of faalden. 'Te mooi om waar te zijn', zo zei men dan enigszins jaloers tegen elkaar.

Diederik Stapel (l) met zijn kompaan Dautzenberg

Overeenkomsten zitten ook in de werkomgeving: er was bij beiden sprake van een 'falende kritiek'. Niet alleen in de wetenschap maar ook in de journalistiek hoort men kritisch te zijn op de eigen producten en op die van collega's. Als daar geen tijd voor is omdat er nu eenmaal snel-snel moet worden gepubliceerd (dat krijg je als economische motieven domineren) wordt de verleiding groot om zaken door te laten die eigenlijk moeten worden afgestopt (het gebruik van anonieme bronnen, bijvoorbeeld). En zo staat er in het rapport: 'Onder Trouw-redacteuren bestaat geen traditie van elkaar diep bevragen op de kwaliteit van het gevoerde werk' (p.9). En: 'De hoofdredactie heeft [...] - ook naar eigen zeggen - te weinig tijd gehad voor de inhoud van de krant' (p.74). Je vraagt je af wat die hoofdredactie dan wel heeft zitten doen, maar dat terzijde.

Er is nog één belangrijk verschil: de artikelen van Ramesar hadden meer impact dan die van Stapel. Ze kwamen in beginsel een kleine 300.000 lezers onder ogen (het bereik van Trouw), en leidden in een aantal gevallen tot kamervragen en andere politieke acties (Wilders bezocht de Schilderswijk na een artikel van Ramesar over de 'sharia-driehoek' daar). De gewraakte artikelen van Stapel verschenen daarentegen in gespecialiseerde Engelstalige wetenschappelijke tijdschriften en golden daarbinnen als weinig vernieuwend of betekenisvol. Ze kregen in een enkel geval wel wat media-aandacht ('tonen staf en mijter Sinterklaas bevordert sociaal gedrag bij kinderen'), maar anders dan bij Ramesar leidde dit toch vooral tot schouderophalen bij de lezer.


Komt dit verschil in reactie doordat het in het ene geval om journalistiek onderzoek gaat, en in het andere geval om sociaalwetenschappelijk onderzoek? Nee, niet per se. Het verschil zit 'm in de mate waarin de onderzoeker de werkelijkheid op de huid zit en bij de lezer een gevoel van urgentie weet op te roepen. Ramesar slaagde daar wel in, Stapel niet (nog steeds niet). Dit probleem zal niet verdwijnen zolang sociaalwetenschappers in de eerste plaats voor zichzelf en elkaar publiceren.

vrijdag 16 mei 2014

De universiteit als denkruimte



Denken in stereotypen vergemakkelijkt het leven. Als wetenschapper moet je daar geen genoegen mee nemen. Je wilt weten hoe het werkelijk zit. Vaak wordt bijvoorbeeld gezegd dat studenten in de jaren zestig massaal in opstand kwamen tegen ‘het establishment’, en dat studenten van nu daarmee vergeleken braaf en individualistisch zijn. Ook toen was echter slechts een klein percentage actief voor het verbeteren van de positie van studenten.

Wel vonden er in de tweede helft van de jaren zestig enkele massale studentenacties plaats (onder andere de Maagdenhuisbezetting). Deze waren gericht tegen een reeks van regeringsplannen om de universiteiten te moderniseren en tegelijkertijd te bezuinigen: korten op de studiebeurzen, het introduceren van een bedrijfsmatige bestuursstructuur en een verkorting en verschoolsing van de universitaire opleidingen. De acties hadden succes, maar achteraf moet je zeggen dat ze de geplande ingrepen vooral vertraagd hebben. De huidige universiteit lijkt behoorlijk op wat de Nederlandse regering een halve eeuw geleden in gedachten had (lees mijn artikel Een spannend jongensboek voor meer details hierover).


De massaliteit van de studentenacties (die zich voortzetten tot in de jaren zeventig) was mogelijk door de enorme toename van het aantal studenten vanaf het begin van de jaren zestig: de universiteit was een massa-universiteit geworden. Voor de continuïteit van de beweging waren twee andere factoren verantwoordelijk: (1) studenten organiseerden zich in actiegroepen en studentenbonden, (2) ze richtten aan vrijwel alle studierichtingen studie- en projectgroepen op. Daar werd gestudeerd, onderzoek gedaan en gepubliceerd met als doel de emancipatie van achtergestelde bevolkingsgroepen (arbeiders, vrouwen, homo’s) te bevorderen en zo de maatschappelijke relevantie van de universitaire studie te vergroten.

Natuurlijk namen lang niet alle studenten daaraan deel, maar het was toen wel gewoon om buiten de studie om groepen te vormen, op eigen initiatief literatuur te bestuderen en bediscussiëren, en je te verbinden met politieke partijen en groeperingen. Dat staat in schril contrast met het beeld dat Jeroen van Baar in zijn recent verschenen boek De prestatiegeneratie schetst van de conjunctuur nu, waarin studenten vooral bezig zijn zich als uniek individu te profileren en een ‘sterk cv’ te creëren – in heftige concurrentie met elkaar!


Ik denk niet dat de studenten van nu extreem geïndividualiseerd zijn en niets meer voor een ander over hebben, wel dat de studie losstaat van de rest van hun leven en de groepen waarin ze sociaal verkeren. Dat is een belangrijk verschil met de jaren zestig en zeventig. Dat ligt niet aan de studenten, maar aan de verregaande verschoolsing van de universitaire opleidingen.


Van oudsher was de universiteit in de eerste plaats een ‘denkruimte’ (zie Sanderse & Van der Zweerde, Denkruimte). Voor een deel is ze dat nog steeds, maar sinds de introductie van ‘nut’, ‘productiviteit’ en ‘rendement’ als beoordelingscriteria is de universiteit steeds meer de gestalte gaan aannemen van een onderwijs- en onderzoeksfabriek. Dat maakt het voor de studenten van nu moeilijker om zich tot echte academicus te ontwikkelen. Maar het kan nog steeds.

vrijdag 18 april 2014

Geld

Frank Miedema
Wat zijn de overeenkomsten tussen de bankenwereld en de universiteiten? Frank Miedema, decaan geneeskunde aan de Universiteit Utrecht, weet het wel: in beide gevallen zitten medewerkers gevangen in een systeem vol perverse prikkels. En als het systeem niet goed werkt heeft niemand enige schuld, we gaan er allemaal gewoon mee door. Miedema zei dit op een debatbijeenkomst van het Rathenau Instituut over vertrouwen in de wetenschap.



Karl Dittrich


Zijn tegenspeler, VSNU-voorzitterl Karl Dittrich spuwde vuur: 'Dat is zo verkeerd, gaat volstrekt mank! Dat moet jij niet doen, Frank.' Maar per saldo erkende hij dat het systeem op essentiële punten is doorgeschoten: in de onbalans tussen onderwijs en onderzoek, het te vaak voorkomen van integriteitsschendingen, en de 'publicatiedrift' bij veel onderzoekers. In het nieuwe Standard Evaluation Protocol wordt een dappere poging gedaan om aan dat laatste tegemoet te komen: de bonus op lange publicatielijsten wordt weggehaald (ik schreef er al eerder over).

Miedema stelde ook dat universiteiten meer ruimte moesten krijgen om een eigen onderzoeksbeleid te vormen: 'laat het talentenbeleid toch niet dicteren door NWO met zijn Veni's en Vidi's. Organiseer het liever zelf en geef daarmee aan wie voor jouw universiteit de talenten zijn die je wilt koesteren en stimuleren'. Kortom: doe niet wat iedereen doet, en maak als universiteit en faculteit je eigen keuzes. En laat de overheid daarvoor de ruimte scheppen door de 500 miljoen die voor promoties gereserveerd staan toe te voegen aan de eerste geldstroom van de universiteiten.

Discussieavond JAN, met Hans Ludo van Mierlo, Rutger Claassen en Ruud Abma

Op een discussieavond van het JongeAlumniNetwerk (JAN) over 'Perverse prikkels in de prestatiemaatschappij' ging het ook over geld, misschien wel de meest perverse prikkel van alle. In de documentaire 'Het brein van de bankier' (Joris Luijendijk), die als opwarmertje diende, leek het wel alsof het geld rechtstreeks in de hersenen van bankmedewerkers werd geïnjecteerd. Is men er aan de universiteiten ook zo gevoelig voor? Anders dan bij de banken is daar geld niet de core business. Academici worden geacht enige distantie te houden tot dergelijke wereldse zaken, maar in de praktijk wordt hun gedrag natuurlijk net zo goed bepaald door geldstromen - en het is uiteindelijk de politiek die hier aan de touwtjes trekt.


Terecht werd vanuit de zaal de vraag gesteld wat je zelf kunt doen om aan het systeem te ontsnappen of liever nog: een beter (socialer etc.) beleid af te dwingen. Als ontevreden klant van een bank kun je stemmen met de voeten of je vastketenen aan haar hekken. Voor universiteiten ligt de zaak complexer: kennis verwerven en overdragen gedijen het beste bij intrinsieke motivatie. Wanneer onder het mom van excellentie, kwaliteitscontrole en accreditatie allerlei externe, aan de wetenschap vreemde doelen worden toegevoegd, gaan universiteiten inderdaad meer op banken lijken. Er moeten targets worden gehaald!

Maar universiteiten hebben een geheim wapen: hun medewerkers zijn getraind in het analyseren van problemen, en zijn daarmee bij uitstek geëquipeerd om eventuele scheefgroei in hun eigen biotoop te diagnosticeren en passende remedies voor te stellen (zie voor een uitmuntend voorbeeld daarvan dit artikel van de historicus Chris Lorenz). Uiteraard zijn er tal van redenen om dat niet te doen; het kost tijd, en het wordt je door de autoriteiten niet in dank afgenomen. Maar juist deze autoriteiten zouden er een eer in moeten stellen om de academische waarde van open, fundamentele debatten hoog te houden en deze zelfs te stimuleren.







dinsdag 15 april 2014

Doe iets!

Het wordt steeds onrustiger aan de universiteiten. Zelfs gezagsgetrouwe stafleden voelen zich steeds ongemakkelijker bij de groeiende accountantscontrole die het wetenschappelijk onderzoek en onderwijs in zijn greep krijgt. In mijn universiteit (die van Utrecht) moeten cursussen gemiddeld 60 contacturen met studenten bieden. Of inhoud en doel van de betreffende cursus dat rechtvaardigen doet niet ter zake. Opleidingen die zich niet aan de genoemde norm houden kunnen financieel gekort worden.

Ander voorbeeld: bij de aanstelling en bevordering van universitaire medewerkers speelt 'inverdiend geld' tegenwoordig een belangrijke rol. Voor bevordering tot UHD moet je in sommige faculteiten acht ton aan inverdiend geld meebrengen. Zelfs als je verder ruimschoots aan alle inhoudelijke eisen voldoet, kun je het zonder zo'n bruidsschat wel schudden.


Dit voorbeeld haalde ik uit de afscheidsrede van Hans Radder, bijzonder hoogleraar Filosofie van wetenschap en technologie aan de VU. In 'Waartoe wetenschap?' analyseerde Radder met de precisie van een chirurg hoe de universiteit zijn oorspronkelijke missie - zinvolle kennis genereren en overdragen - steeds meer verzaakt. Naast de beoordeling van wetenschappelijk werk op grond van economische criteria, zijn in de loop van de tijd ook allerlei inhoudsloze, bureaucratische criteria een rol gaan spelen. Als studenten aan het begin van hun studie gemiddeld een 8 voor hun tentamens halen en voor hun bachelorgraad gemiddeld een 6, is dat in inhoudelijk opzicht een achteruitgang, maar in termen van - inhoudsloze - rendementscijfers is het een positief resultaat. Als dit laatste zwaarder weegt, heeft inhoudsloos beleid wel degelijk ook inhoudelijke effecten.

Radder toonde ook aan dat de Journal Impact Factor een slecht gefundeerd criterium is voor het beoordelen van de kwaliteit van wetenschappelijk werk. Waarom stemmen intelligente mensen dan toch hun gedrag af op dit soort inhoudsloze, pseudowetenschappelijke criteria? Dat heeft volgens Radder te maken met de sterk gehiërarchiseerde machtsverhoudingen binnen de universiteiten, maar ook met de 'internalisering van de waarden en doelen van de geëconomiseerde en gebureaucratiseerde universiteit door de wetenschappers zelf'. Wat is het alternatief? Suggesties hiervoor zijn te vinden op het mede door Radder opgerichte Platform Hervorming Nederlandse Universiteiten. In het algemeen bepleit hij meer zeggenschap voor wetenschappers en 'een centrale rol voor discussie en argumentatie, in plaats van top-down oekazes en opgeblazen retoriek'.


Het afscheidscollege van Florence van Zuuren, op dezelfde dag, was heel anders van toon, maar had een opvallend overeenkomstige strekking. In haar schets van 45 jaar klinische psychologie aan de UvA liet ze zien hoe allerlei technologische vernieuwingen meer mogelijkheden hebben geschapen voor de wetenschappelijke productie en communicatie, maar ook hoe de vrijgekomen tijd en energie steeds meer opgesoupeerd wordt door bureaucratische verantwoordingsprocedures en arbeidsintensieve geldwerving voor onderzoek. Academici ervaren een toenemende onvrijheid om naar eigen inzicht hun onderzoek en onderwijs in te richten. Externe, niet-inhoudelijke criteria stimuleren een gerichtheid op het afleveren van kortetermijnproducten en ontmoedigen de conceptuele reflectie die de universiteiten onderscheidt van zowel HBO-opleidingen als extern gefinancierde onderzoeksinstituten.

Onafhankelijk denken en aandacht voor fundamentele wetenschappelijke vragen in plaats van onderzoek naar onbenullige kortetermijnkwesties, daartoe riep Van Zuuren aan het slot van haar afscheidscollege op. Ook Hans Radder maande zijn toehoorders om onvrede met het huidige bestel niet te laten verzanden in gemopper in de koffiekamer of aan de borreltafel: DOE IETS! vlamde zijn slotdia. Het minste wat u, geachte lezer, zou kunnen doen is het manifest 'Naar een andere universiteit' steunen. Durft u het aan?

zaterdag 5 april 2014

Zinloos publiceren

Mooi stuk van Jean Tillie in NRC Handelsblad vandaag. Nu de lengte van publicatielijsten (de 'productiviteitsperformance' van Peter Nijkamp) niet meer als beoordelingscriterium geldt (zie ook mijn blog van gisteren), lijkt het alsof de zaak in orde is: we meten kwaliteit via de 'impact' van publicaties in Engelstalige wetenschappelijke tijdschriften. Tillie is daar niet tevreden mee. De publicaties in die tijdschriften worden door bijna niemand gelezen. Vaak zijn ze hoogst specialistisch en daardoor voor niet-ingewijden ook onleesbaar.


Voor de sociale wetenschappen is dat bij uitstek problematisch, aldus Tillie. Hun objecten zijn veel complexer dan die van de natuurwetenschappen: 'De voorspelbaarheid van het Higgs-deeltje is peanuts vergeleken met de puzzels waarmee sociale wetenschappers worden geconfronteerd bij het begrijpen van menselijk gedrag.' En dan: het Higgs-deeltje spreekt je niet tegen als je met je onderzoeksresultaten komt aanzetten, maar dat doen de objecten van sociale wetenschappers wel. Medemensen kunnen tamelijk meedogenloos reageren op jouw sociaal-wetenschappelijke bevindingen: 'dat wisten we allang' of 'we geloven er geen bliksem van'.

Toch hebben de sociale wetenschappen de publicatiecultuur van de natuurwetenschappen omarmd. Uiteindelijk graven ze daarmee hun eigen graf, aldus Tillie: het vrijwel uitsluitend publiceren van artikelen in Engelstalige tijdschriften leidt tot een versnippering van kennis en bedreigt de mogelijke relevantie van het onderzoek.

Wat is volgens Tillie het alternatief? In ieder geval: ophouden met het uitsluitend belonen van specialistische high impact artikelen. Beloon ook het schrijven van boeken, waarin de complexiteit van de materie beter tot zijn recht kan komen. Laat inhoudelijke criteria prevaleren boven boekhoudersafwegingen. Ik had het zelf niet beter kunnen zeggen...

vrijdag 4 april 2014

Verantwoord recyclen

Vaak hebben journalisten het gedaan. Begin januari van dit jaar zetten maar liefst twee landelijke dagbladen de hooggeleerde VU-econoom Peter Nijkamp neer als iemand die 'zelfplagiaat' had gepleegd. Ik schreef er al eerder over in 'Topsport' en 'Productiviteitsperformance'. Zelfplagiaat suggereert plagiaat, wetenschappelijk wangedrag, fraude. Stukken van jezelf hergebruiken zonder verwijzing is echter geen fraude, hoogstens een twijfelachtige praktijk - als het gaat om grote stukken. Dat schrijft de KNAW-commissie 'Citeren', voorgezeten door Jozien Bensing, in haar zojuist verschenen 'Briefadvies Correct Citeren'.

Jozien Bensing
Het meest opmerkelijke uit dit 'briefadvies' is dat de commissie geen vast criterium aanbiedt om geoorloofd van twijfelachtig hergebruik te onderscheiden: wat geoorloofd is verschilt per vakgebied. Het is dus ongewenst om hergebruik 'op een simpele, mechanische wijze' te beoordelen, bijvoorbeeld door het hanteren van een plagiaatscanner.  Een zorgvuldige interpretatie van de feiten vergt inhoudelijke kennis van het betreffende vakgebied. Het zijn dus de vakgenoten (peers) die het laatste woord hebben.

Nijkamps vakgenoten Hans Westlund, Juan Carlos Martin en Roger Stough waren op dezelfde gedachte gekomen. Zij organiseerden een petitie (ondertekend door 84 economen) waarin zij het bestuur van de VU opriepen 'to stand up and defend the good name of one of the true scientific leaders in our field'. Nijkamps publicaties hebben volgens deze vakgenoten bijgedragen aan de vorming van een 'sophisticated research tradition in the field of geography, spatial planning, transportation science, and regional and urban economics'. Kortom, Nijkamp deugt niet alleen, hij is zelfs excellent. En de aanval op hem - door journalisten als Frank van Kolfschooten - is infaam.


Het klinkt allemaal heel indrukwekkend, maar het is toch moeilijk te bepalen wat deze steunbetuiging precies voorstelt. Er wordt geen enkele inhoudelijke toelichting gegeven op de kwaliteiten van het werk van Nijkamp, nog niet één voorbeeld van zijn 'innovative' and 'original contributions'. In de petitie wordt een autoriteitsargument gecombineerd met de kracht van de massa ('50 million Elvis-fans can't be wrong'). Maar die massa is toch betrekkelijk klein (hoeveel % zou N=84 zijn van de mondiale economenpopulatie?)

Let wel: ze kunnen best gelijk hebben, maar dat komen wij als buitenstaanders zo niet aan de weet. Zou het zo moeilijk uit te leggen zijn, of moeten we het echt maar gewoon aannemen? Intussen wordt de druk op de commissie-Zwemmer, die de vele honderden artikelen van Nijkamp onderzoekt op al dan niet dubieus hergebruik van eigen werk, steeds groter. Het valt te hopen dat er een onafhankelijk denkend econoom in zit die de rol van peer kan vervullen op de wijze die de commissie-Bensing aanbeveelt.

Intussen hebben KNAW, NWO en VSNU in hun nieuwe Standard Evaluation Protocol 'productiviteit' als apart criterium laten vallen. Het gaat voortaan in de periodieke beoordeling van onderzoek uitsluitend om wetenschappelijke kwaliteit, maatschappelijke relevantie en toekomstbestendigheid (viability). Zo wordt, aldus minister Bussemaker, 'gehoor gegeven aan de kritiek dat de publicatiecultuur in sommige vakgebieden is doorgeschoten'. Of dat ook geldt voor het vakgebied van Nijkamp en zijn collega's? Dat zal nader onderzoek moeten uitwijzen, te beginnen met dat van de commissie-Zwemmer.

Frank van Kolfschooten

Tot zo lang krijgt Van Kolfschooten van mij het voordeel van de twijfel. Dat zowel de VU als de KNAW een commissie aan het werk hebben gezet om een aantal zaken nauwkeurig uit te zoeken, mag toch gezien worden als een verdienste van hem en andere wetenschapsjournalisten.