donderdag 24 september 2015

Het paard achter de wagen



De menselijke soort onderscheidt zich van andere levende wezens door haar capaciteit tot het genereren van kennis en het overdragen daarvan op soortgenoten zonder dat persoonlijk contact vereist is. De wetenschappelijke publicatie is daarvan een van de resultaten. Daardoor kan kennis niet alleen gedeeld worden, maar ook kritisch beoordeeld. Het is een prachtige formule, die de mensheid veel goeds heeft gebracht.

Sinds enkele decennia is het publicatiesysteem op zijn kop komen te staan. Niet langer geldt voor wetenschapsbeoefenaren het delen en toetsen van nieuwe kennis als eerste doel, maar het halen van specifieke publicatienormen: x artikelen in 5 jaar, bij voorkeur in tijdschriften met een hoge impactfactor - in de praktijk komt dat neer op Engelstalige tijdschriften. Het schrijven van artikelen in een andere taal dan het Engels wordt met deze publicatienormen ontmoedigd, evenals het schrijven van boeken.
Afbeeldingsresultaat voor paard achter wagen

Wetenschapsbeoefenaren hebben deze productienormen  aan zichzelf en elkaar opgelegd, aangemoedigd door de organisaties die hun werk reguleren en sturen (universiteiten, geldschieters, visitatiecommissies). Eén consequentie ervan is dat onderzoekers niet pas publiceren als ze iets zinvols te melden hebben; het realiseren van de publicatie als zodanig is gaan gelden als relevante output. Het gevolg daarvan is een explosie aan artikelen waarvan slechts een fractie werkelijk gelezen wordt. Daarmee is het paard achter de wagen komen te staan. Een zinvolle en efficiënte kennisdeling binnen de wetenschappelijke gemeenschap is ondergeschikt gemaakt aan wezensvreemde productiviteitscriteria.

Dit is de kern van de crisis die de universiteiten nu doormaken: wetenschapsbeoefenaren hebben zichzelf en elkaar normen opgelegd die irrationeel en ondoelmatig zijn. Zelf weten ze dit, maar de geest kan niet meer terug in de fles, althans niet zonder stevige inspanningen en discussie. Tot die discussie wordt opgeroepen door de Rethink-beweging, het platform H.NU en Science in Transition.

Science in Transition
Laatstgenoemde club heeft onlangs een werkdocument uitgebracht over ‘internationalisering’ en de toekomst van de universiteit. Het is een moeizaam geformuleerd betoog, dat bovendien grossiert in bestuurderstaal: ‘competitieve, open markt’, ‘nichespelers’, ‘impact van wetenschappelijk onderzoek op de samenleving’, ‘kwaliteitsimpuls’, ‘stakeholders’, ‘regionale markten’, ‘missies’, ‘relevante parameters’, en als klap op de vuurpijl de Engelstalige slogan Think globally and act locally!
Afbeeldingsresultaat voor reisbureau
Ook internationalisering zelf is een typisch bestuurderswoord, en bovendien een ‘hoerawoord’: je kunt er niet goed tegen zijn. Internationalisering staat voor een veelheid aan verschijnselen en initiatieven: publiceren in Engelstalige tijdschriften, het aantrekken van buitenlandse studenten, het binnenhalen van buitenlandse onderzoekers en niet in de laatste plaats het verwerven van onderzoeksgelden uit Europese bronnen. Voor universitaire bestuurders is internationalisering belangrijk: het kan het prestige (rankings!) van de betreffende universiteit vergroten, haar concurrentiepositie verbeteren en daarmee haar economische basis versterken. Alle werknemers van de universiteit (inclusief de wetenschappelijk medewerkers) hebben daar belang bij. Toch?

Is ‘internationalisering’ wel het echte probleem? De tien auteurs van dit werkdocument beantwoorden de hierin vervatte bestuurdersideologie met een schot hagel. Wie goed leest kan twee centrale stellingen uit het document halen. Ten eerste: het ‘runnen’ van universiteiten als bedrijven brengt – zeker op de lange termijn – schade toe aan de kwaliteit van onderwijs en onderzoek; hierin vervat zit de stelling dat outputmetingen geen goede indicatie vormen van inhoudelijke kwaliteit. Ten tweede: de oriëntatie op ‘internationaal’ publiceren maakt de Nederlandse wetenschap meer naar binnen gekeerd, en verkleint daarmee de interactie met en de relevantie voor de Nederlandse samenleving.

Over beide stellingen kan en moet gediscussieerd worden. Een belangrijke toetssteen voor het succes van de kritische beweging zal zijn in hoeverre de geldende publicatienormen (publiceren van artikelen in Engelstalige tijdschriften met een zo hoog mogelijke impactfactor) geliberaliseerd worden, niet alleen op papier maar ook in de dagelijkse praktijk. Dit is niet alleen een zaak van overleg met universiteitsbesturen, academische koepels en het ministerie, het is ook een brandende kwestie op de werkvloer, in het bijzonder voor jongere medewerkers: hoe kun je ijveren voor alternatieven zonder er zelf de dupe van te worden? Daarover een volgende keer.
Afbeeldingsresultaat voor jeugd in opstand

dinsdag 6 januari 2015

Zijn wij nou zo slim?

Of zijn de burgers zo dom? Geen van beide. Wetenschapsbeoefenaars zijn vaak helemaal niet zo slim. Sociaal wetenschappers hebben bijvoorbeeld veel kennis vergaard over het ontstaan en voortbestaan van bureaucratisering. Ze schrijven daar uiterst geleerde artikelen over in gespecialiseerde Engelstalige tijdschriften, maar zijn niet in staat om in eigen huis (de universiteit) de bureaucratisering van onderwijs en onderzoek een halt toe te roepen. Het beste boekje dat ik daarover ken is Ontregelen van de cultuurpsycholoog en politicus Jos van der Lans. Geen abstracte kennis, maar praktische wijsheid met een verstandige gebruikmaking van wetenschappelijke inzichten. Overigens durf ik niet te zeggen of dit boekje wél geholpen heeft.

Hoe zit het nu met 'de burgers'? Die zijn er in maten en soorten, en een behoorlijk deel van hen is goed opgeleid en mondig. In de reacties op de Wetenschapsvisie 2025 wordt vaak impliciet of expliciet gesteld dat vooral deze geschoolde burgers aan tafel zouden moeten schuiven bij de verdeling van onderzoeksgelden. Of we ons ook iets aan de minder geschoolde burgers gelegen moeten laten liggen? Dat blijft onduidelijk. De suggestie wordt soms gewekt dat de beter geschoolden wel voor hen als zaakwaarnemers kunnen optreden, een beetje zoals vroeger marxistische studenten de belangen van de arbeidersklasse probeerden te behartigen. Wat het ook is, de pretentie van 'democratische' sturing van de wetenschap kun je via zo'n zaakwaarnemerschap niet goed volhouden.

Ik vind dat je die pretentie ook helemaal niet moet hebben. Sturing van wetenschap is in de eerste plaats iets van wetenschapsbeoefenaars zelf. Dat wil niet zeggen dat ze 'zomaar hun gang moeten kunnen gaan' zoals Tineke Abma het noemde. De huidige situatie, waarin de blik van onderzoekers sterk naar binnen gekeerd is, is niet goed, en je moet er serieus over nadenken hoe je die situatie kunt veranderen. We weten inmiddels dat 'prikkels' daar een belangrijke bijdrage aan kunnen leveren (zo is die naar binnen gekeerde blik ook ontstaan). Onderzoekers mede belonen voor maatschappelijke relevantie en voor het schrijven van verstandige artikelen en boeken in het Nederlands is dus niet zo'n slecht idee. Laat de burgers maar mee beoordelen wat relevant en verstandig is, maar hou daarbij een langetermijnperspectief aan: hijgerig en modieus gedoe hoort niet bij wetenschap.

Het bovenstaande is mede ingegeven door de kritische noot van Maarten Derksen (dank!) bij mijn vorige blog. Net als hij houd ik niet van 'goedkoop boundary work'. Maar die grensafbakening tussen wetenschap en lekenkennis is natuurlijk in het algemeen onvermijdelijk, anders kunnen we de wetenschap net zo goed opdoeken. Dat zal Maarten ook niet bedoelen. We hebben ook niet voor niets kostbare academische opleidingen waar studenten leren hoe ze boven common sense kennis kunnen uitstijgen. Zorgelijk is wel dat ze met name in de sociale wetenschappen ook meteen hun eigen gezond verstand bij de voordeur moeten inleveren. Mijn streven is om studenten, docenten en onderzoekers naar buiten te leren kijken en burgers inzicht te geven in wat wetenschap vermag. Een scholing op twee fronten dus. Dat lijkt mij beter dan een groot nieuw vergadercircuit op te tuigen. Maar ik geef mijn mening voor een betere!