In mei 2008 werd de socioloog Abram
de Swaan geïnterviewd ter gelegenheid van de toekenning van de P.C. Hooftprijs.
Aan het slot van het interview sprak hij zijn dankbaarheid uit dat de
gemeenschap hem gedurende zijn carrière de volle vrijheid had gegeven naar
eigen inzicht zijn onderzoek en publicaties vorm te geven. Diezelfde
gemeenschap heeft daar mooie, inzichtgevende boeken aan te danken.
Trudy Dehue zou hier niet van academische vrijheid willen spreken, maar van academische ongehoorzaamheid: weigeren te doen wat in de hoofdstroom van het onderzoek in je discipline passend of acceptabel wordt gevonden, bijvoorbeeld je onderzoek richten op wat publicabel is in Engelstalige tijdschriften. Academische vrijheid is in haar visie: je conformeren aan de gangbare praktijken. Zelf zou ik hier liever van een academisch keurslijf willen spreken. Hoe dan ook: Dehue en ik zijn het er over eens dat eigenzinnigheid in de wetenschap een deugd kan zijn. Ook vinden we allebei dat onderzoekers zich iets gelegen moeten liggen aan de belangen en ideeën van de burgers.
Onze wegen scheiden zich echter als zij in navolging van de Wetenschapsvisie 2025 van het kabinet-Rutte het publiek een directe rol wil geven in de agendabepaling van het wetenschappelijk onderzoek. In de voorbeelden van ‘democratische wetenschap’ die Dehue in haar reactie geeft (definities van armoede, commentaren van allerlei groepen op haar eigen onderzoek) worden de resultaten overigens gegenereerd of bemiddeld door wetenschappelijk deskundigen. Met die variant heb ik geen problemen, sterker nog: ik zou graag zien dat meer onderzoekers hun kennis op die manier ter discussie stelden.
Maar dat is iets anders dan een rijtje maatschappelijke partijen (ANWB, Consumentenbond, Natuurmonumenten, Wakker Dier) te laten aanschuiven aan de tafel waar het geld voor wetenschappelijk onderzoek verdeeld wordt. Dehue laat in het vage of dat ook is wat zij echt wil, Tineke Abma (geen familie) laat daar geen twijfel over bestaan (‘Wetenschappers kunnen niet langer zomaar hun gang gaan’, Volkskrant 30 dec. 2014). Zij wil dat ‘de kring van actoren die de onderzoeksagenda bepaalt groter wordt’, sterker nog, zij vindt ‘dat die kring van belanghebbenden zo breed mogelijk moet zijn om voldoende uiteenlopende perspectieven, waarden en belangen een plaats te geven’.
Tot nu toe is er in de diverse stukken (ook het mijne) tamelijk ongedifferentieerd over wetenschap gesproken, behalve in de gegeven voorbeelden: die komen vooral uit de sociale wetenschappen en de geneeskunde. Misschien is dat geen toeval: het gaat daar meestal om vraagstukken waar burgers niet alleen belang bij hebben, maar ook vaak uitgesproken ideeën en meningen over hebben. Wat doen we als die ideeën in strijd zijn met wetenschappelijke bevindingen, of zelfs regelrecht in strijd met de feiten? Dan moeten wetenschappers maar de discussie aangaan, zal ongetwijfeld het antwoord zijn. Goed getrainde zaakwaarnemers van het publiek weten daar wel raad mee: het is hun mening tegenover die van de wetenschapsbeoefenaars. Want wetenschap is ook maar een mening. Toch?
In de wetenschap wordt wel aan politiek gedaan, maar de inhoud van wetenschap is meer dan machtsuitoefening en geen zaak van ‘u vraagt, wij draaien’. Stel dat een verzameling stakeholders in meerderheid tot een volgens geschoolde onderzoekers onzinnige agenda besluit, bijvoorbeeld: meer onderzoek naar de werkzaamheid van homeopathische middelen. Of: het stoppen met alle vormen van psychologisch onderzoek waarbij geen gebruik gemaakt wordt van MRI-scanners. Natuurlijk, we zijn beschaafd en gaan de discussie aan – maar die verliezen we. Wat dan? Accepteren we dan dat er geld gaat naar amateuronderzoekers die – in de woorden van Dehue – zelf brood mogen bakken? En die dat mogen verkopen als wetenschap?
Ja, de wetenschappelijke wereld moet minder naar binnen gekeerd zijn, en minder gericht op scoren via ‘internationale’ publicaties. Zeker in de mens- en levenswetenschappen is het van groot belang degenen aan wie en voor wie het onderzoek wordt gedaan serieus te nemen. Gezien de technocratische teneur van veel menswetenschappelijk onderzoek is hier een omwenteling dringend gewenst. Maar het creëren van een inspraakcircus waarbij het publiek in de waan wordt gebracht via de geldkraan de onderzoeksagenda te kunnen beïnvloeden, zal die omwenteling niet tot stand brengen. Dat kan alleen door stevige inhoudelijke discussie binnen de wetenschap zelf.