dinsdag 30 december 2014

Ook maar een mening



In mei 2008 werd de socioloog Abram de Swaan geïnterviewd ter gelegenheid van de toekenning van de P.C. Hooftprijs. Aan het slot van het interview sprak hij zijn dankbaarheid uit dat de gemeenschap hem gedurende zijn carrière de volle vrijheid had gegeven naar eigen inzicht zijn onderzoek en publicaties vorm te geven. Diezelfde gemeenschap heeft daar mooie, inzichtgevende boeken aan te danken.

Trudy Dehue zou hier niet van academische vrijheid willen spreken, maar van academische ongehoorzaamheid: weigeren te doen wat in de hoofdstroom van het onderzoek in je discipline passend of acceptabel wordt gevonden, bijvoorbeeld je onderzoek richten op wat publicabel is in Engelstalige tijdschriften. Academische vrijheid is in haar visie: je conformeren aan de gangbare praktijken. Zelf zou ik hier liever van een academisch keurslijf willen spreken. Hoe dan ook: Dehue en ik zijn het er over eens dat eigenzinnigheid in de wetenschap een deugd kan zijn. Ook vinden we allebei dat onderzoekers zich iets gelegen moeten liggen aan de belangen en ideeën van de burgers.

Onze wegen scheiden zich echter als zij in navolging van de Wetenschapsvisie 2025 van het kabinet-Rutte het publiek een directe rol wil geven in de agendabepaling van het wetenschappelijk onderzoek. In de voorbeelden van ‘democratische wetenschap’ die Dehue in haar reactie geeft (definities van armoede, commentaren van allerlei groepen op haar eigen onderzoek) worden de resultaten overigens gegenereerd of bemiddeld door wetenschappelijk deskundigen. Met die variant heb ik geen problemen, sterker nog: ik zou graag zien dat meer onderzoekers hun kennis op die manier ter discussie stelden.

Maar dat is iets anders dan een rijtje maatschappelijke partijen (ANWB, Consumentenbond, Natuurmonumenten, Wakker Dier) te laten aanschuiven aan de tafel waar het geld voor wetenschappelijk onderzoek verdeeld wordt. Dehue laat in het vage of dat ook is wat zij echt wil, Tineke Abma (geen familie) laat daar geen twijfel over bestaan (‘Wetenschappers kunnen niet langer zomaar hun gang gaan’, Volkskrant 30 dec. 2014). Zij wil dat ‘de kring van actoren die de onderzoeksagenda bepaalt groter wordt’, sterker nog, zij vindt ‘dat die kring van belanghebbenden zo breed mogelijk moet zijn om voldoende uiteenlopende perspectieven, waarden en belangen een plaats te geven’.

Tot nu toe is er in de diverse stukken (ook het mijne) tamelijk ongedifferentieerd over wetenschap gesproken, behalve in de gegeven voorbeelden: die komen vooral uit de sociale wetenschappen en de geneeskunde. Misschien is dat geen toeval: het gaat daar meestal om vraagstukken waar burgers niet alleen belang bij hebben, maar ook vaak uitgesproken ideeën en meningen over hebben. Wat doen we als die ideeën in strijd zijn met wetenschappelijke bevindingen, of zelfs regelrecht in strijd met de feiten? Dan moeten wetenschappers maar de discussie aangaan, zal ongetwijfeld het antwoord zijn. Goed getrainde zaakwaarnemers van het publiek weten daar wel raad mee: het is hun mening tegenover die van de wetenschapsbeoefenaars. Want wetenschap is ook maar een mening. Toch?

In de wetenschap wordt wel aan politiek gedaan, maar de inhoud van wetenschap is meer dan machtsuitoefening en geen zaak van ‘u vraagt, wij draaien’. Stel dat een verzameling stakeholders in meerderheid tot een volgens geschoolde onderzoekers onzinnige agenda besluit, bijvoorbeeld: meer onderzoek naar de werkzaamheid van homeopathische middelen. Of: het stoppen met alle vormen van psychologisch onderzoek waarbij geen gebruik gemaakt wordt van MRI-scanners. Natuurlijk, we zijn beschaafd en gaan de discussie aan – maar die verliezen we. Wat dan? Accepteren we dan dat er geld gaat naar amateuronderzoekers die – in de woorden van Dehue – zelf brood mogen bakken? En die dat mogen verkopen als wetenschap?

Ja, de wetenschappelijke wereld moet minder naar binnen gekeerd zijn, en minder gericht op scoren via ‘internationale’ publicaties. Zeker in de mens- en levenswetenschappen is het van groot belang degenen aan wie en voor wie het onderzoek wordt gedaan serieus te nemen. Gezien de technocratische teneur van veel menswetenschappelijk onderzoek is hier een omwenteling dringend gewenst. Maar het creëren van een inspraakcircus waarbij het publiek in de waan wordt gebracht via de geldkraan de onderzoeksagenda te kunnen beïnvloeden, zal die omwenteling niet tot stand brengen. Dat kan alleen door stevige inhoudelijke discussie binnen de wetenschap zelf.

maandag 29 december 2014

Reactie van Trudy Dehue



Per e-mail ontving ik gisteren de volgende reactie van Trudy Dehue op mijn blogpost van gisteren:

Geweldig dat Ruud Abma een blog schreef over mijn column want, zoals hij zelf ook zegt, het gaat om urgente kwesties. Ik reageer op de twee kanttekeningen in de blog. Democratie is uitermate moeilijk en nooit volmaakt, maar dat neemt niet weg dat zij blijvend moet worden nagestreefd. Een heel simpel voorbeeld van democratische wetenschap stond ongeveer een jaar geleden op de voorpagina van de NRC. De krant berichtte over het percentage Nederlandse kinderen dat in armoede leeft. Daarbij werd echter geen vast percentage gegeven alsof dat kan worden gedicteerd door de realiteit, maar gaf de krant er definities van armoede bij van bijvoorbeeld de VN, het SCP en het CBS. Elke definitie leidt tot een ander percentage. Zo kunnen mensen zich een menig vormen over een uitgevoerd onderzoek en eventueel met voorstellen voor betere definities komen. 

Wat de tweede kanttekening betreft, mijn oprechte dank voor de aardige woorden over mijn boeken, maar deze zijn juist niet aan academische vrijheid te danken. Volgens de wetten van de academische vrijheid had ik artikelen moeten blijven schrijven voor Amerikaanse tijdschriften, die alleen directe vakgenoten lezen. Dergelijke tijdschriften moeten bestaan, want net zoals bakkers en loodgieters, moeten ook wetenschappers met elkaar in overleg om hun vak verder te ontwikkelen. Maar, anders dan bakkers en loodgieters, laten wetenschappers het daar vaak bij in naam van de academische vrijheid. Ze vinden het niet nodig om anderen te delen in hun inzichten, want ze doen vaak net alsof ze slechts woordvoerders zijn van de realiteit, zodat ze alleen maar voorlichten in plaats van hun achterliggende keuzen te laten zien. Dat ik (en trouwens ook Abma zelf) in het Nederlands ging schrijven en het recht nam om boeken te schrijven zodat de complexiteit van kwesties aan bod kan komen, vergde geen academische vrijheid maar academische ongehoorzaamheid.
 
Die zelfde ongehoorzaamheid (met academische afkeuring) was bovendien nodig om het land in te kunnen trekken om mijn inzichten voor te leggen aan welke groepen ook maar bereid waren me aan te horen. Dat waren er gelukkig veel en van heel uiteenlopende aard, variërend van apothekers tot verzekeringsgeneeskundigen, praktizerend psychiaters en kunstenaars. Van hen leer ik minstens zo veel als van mijn universitaire ‘peers’.  Zij wijzen op de relevantie van extra onderwerpen, corrigeren me met hun inzichten en dwingen me tot verdergaande zorgvuldigheid. Net zoals de bakker de expert blijft in diens vak, blijf de wetenschappers dat in het hare met de bijbehorende verantwoordelijkheid. Maar net zoals men de bakker naar zijn ingrediënten mag vragen, om ander brood mag vragen of zelf brood mag bakken, zo zou dat mijns inziens moeten mogen bij de wetenschapsbeoefenaar.

Trudy 

zondag 28 december 2014

Academische agendabepaling



"Zowel bij fundamenteel als toegepast onderzoek moet de maatschappij meehelpen bij het vaststellen van onderzoeksprioriteiten. De wetenschap kan haar eigen koers niet op wetenschappelijke wijze bepalen. Daarvoor zijn brede debatten en afwegingen nodig. De agenda van de wetenschap is een zaak van de samenleving." Dit stond te lezen in de nota Waarom de wetenschap niet werkt zoals het moet, en wat daaraan te doen is van de beweging Science in transition (9 sept. 2013). Een echo ervan vinden we in de Wetenschapsvisie 2025 van het kabinet-Rutte. En nu pleit ook hoogleraar wetenschapsfilosofie en wetenschapsgeschiedenis Trudy Dehue voor een verdere inperking van wetenschappelijk onderzoekers om hun eigen agenda te bepalen (NRC Handelsblad, 27 dec. 2014).

 

Haar argumentatie? Academische vrijheid schendt de rechten van burgers. Wetenschappelijk onderzoek wordt betaald door de gemeenschap, maar die heeft over de besteding van dat geld weinig te zeggen. Dat klemt des te meer omdat wetenschap niet neutraal is, aldus Dehue: ieder onderzoek is een ingreep in de werkelijkheid vanuit bepaalde vooronderstellingen. ‘Aan elk tot stand gebracht feit liggen onvermijdelijk beslissingen ten grondslag.’ Voorbeeld: ‘In psychofarmaca zitten ideeën verstopt over wat een goed functionerend mens of dier mag heten.’ Zelfs harde wetenschap heeft een zacht karakter. En daarom moet ook ‘de minvermogende burger’ inspraak krijgen.


Twee kanttekeningen hierbij. Allereerst: hoe stelt Dehue zich dat praktisch voor? Moeten naast de wetenschapsagenda’s van politiek en bedrijfsleven ook nog agenda’s door burgers opgesteld worden? Hoe weeg je die dan ten opzichte van elkaar? Hoe zorg je ervoor dat je een representatief beeld krijgt van wat burgers willen van de wetenschap? En wat als die burgers het fundamenteel met elkaar oneens zijn? Dehue komt op dit punt niet verder dan de uitspraak dat het hoog tijd wordt dat buitenstaanders ‘serieus gaan meekijken in de private zowel als publieke keukens die hun kostjes koken’. Mensen zonder universitaire aanstelling kunnen ‘zinvolle kennis bijdragen’. ‘Als zij informeren naar de ingrediënten, of nadenken over de herkomst daarvan, en zelfs als ze eigen recepten ontwikkelen, hoeft dat geen populistische ontkenning van de expertise der beroepskoks te zijn.’

Tweede kanttekening: inspraak werkt alleen bij voldoende inzicht. Dehue heeft gelijk dat burgers belang hebben bij de manier waarop wetenschappelijk onderzoek wordt ingericht. Wetenschapsbeoefenaren hebben ook de dure taak om desgevraagd aan de burger uitleg te geven over het waarom van hun keuzes en de implicaties van  hun bevindingen. Veel verder dan dat kan het niet gaan. Wie inspraak wil hebben in een vakgebied moet zich er in verdiepen. Voor dat verdiepen zijn wetenschappelijke opleidingen in het leven geroepen. Hoewel het streven bestaat om een groeiend deel van de bevolking hoger onderwijs te laten genieten, is het ondenkbaar dat de gehele bevolking nu of straks genoeg voorkennis bezit om de keuzes in diverse specialismes te beoordelen. 


Ten slotte: Trudy Dehue schreef twee scherpzinnige boeken over de wederzijdse doordringing van wetenschap en maatschappij, De depressie-epidemie (2008) en Betere mensen (2014). Zij laat daarin zien hoe de – medische – wetenschap de werkelijkheid beïnvloedt, welke belangen er in het geding zijn en hoe deze rol van de wetenschap samenhangt met meer algemene maatschappelijke trends. Zij schopt daarbij aan tegen de heilige huisjes van farmaceutische industrie en psychiatrie, maar ook tegen die van patiëntenverenigingen: ga niet iets een ziekte noemen als het geen ziekte is maar een gemedicaliseerd maatschappelijk of individueel probleem. Zij heeft het onderzoek hiervoor alleen kunnen doen dankzij de academische vrijheid die haar vergund was. In haar boeken houdt zij niet alleen het publiek maar ook collega-wetenschappers een spiegel voor. Het zou jammer zijn als zij haar academische vrijheid nu zou inruilen voor een agendabepaling door niet nader omschreven buitenstaanders. Dat zou, naar ik vrees, het einde betekenen van een mooie, tegendraadse reeks boeken.