Sinds een jaar of tien zijn universiteiten druk met het thema ‘wetenschappelijke integriteit’. Door regels, richtlijnen en protocollen willen zij wetenschapsbeoefenaren er toe brengen hun onderzoek volgens het boekje en ‘transparant’ uit te voeren. Voor studenten zijn er cursussen en leerboeken die eenzelfde positieve boodschap brengen. Ook wordt onderzocht in hoeverre onderzoekers zich integer gedragen. Zo kregen zij vorig jaar te maken met een National Survey on Research Integrity, dat ondanks een wervend filmpje een minder enthousiast onthaal kreeg dan gehoopt.
Universiteiten willen een klimaat van wetenschappelijke eerlijkheid uitstralen. De praktijk is natuurlijk rommeliger en weerbarstiger. Dan kan het voorkomen dat oplettende collega’s gerommel met data signaleren of zinsneden horen die hun meer dan bekend voorkomen. Ook als dit niet aanhangig wordt gemaakt spreekt het zich vaak rond, en dan kan het voer voor journalisten worden. De betreffende universiteit zal er dan alles aan doen om de schade te beperken. In voorkomende gevallen stelt zij een commissie in, die de aantijgingen moet onderzoeken. Dit oordeel kan dan weer getoetst worden door het LOWI, het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit. In veel gevallen is dan de conclusie ‘dat er fouten zijn gemaakt’, maar dat er geen sprake is van een schending van de wetenschappelijke integriteit.
Plagiaat of karaktermoord?
Zo ging het enkele jaren geleden bij het onderzoek naar vermeend plagiaat van Dymph van den Boom, voorzitter van het College van Bestuur van de UvA: dat haalde ruimschoots de media, commissies verrichtten onderzoek maar voerden voor de geconstateerde missers diverse excuses aan. En zo ging het meer recent ook bij het onderzoek naar het proefschrift van Ad van Liempt, over de kampcommandant van Westerbork, Albert Gemmeker, al was er in dit geval juist opvallend weinig media-aandacht. Van Liempt (1949) is bekend als journalist, schrijver en documentairemaker over de Tweede Wereldoorlog. Hij verwierf daarmee een dusdanige reputatie dat de UvA hem in 2009 een eredoctoraat verleende. Tien jaar later ging hij op voor een echte promotie, aan de Rijksuniversiteit Groningen. Enkele maanden daarna, in augustus 2019, diende journalist Bart Droog een klacht in bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de RUG: Van Liempt zou in zijn proefschrift gegevens hebben vervalst en gefingeerd, en bovenal het werk van diverse andere auteurs hebben geplagieerd.
Die klacht kwam niet uit de lucht vallen: rondom Van Liempt gonsden al een aantal jaren plagiaatgeruchten, er werden scherp getoonzette kritieken gepubliceerd door o.a. Rudolf Dekker (zie hier een bespreking daarvan) en zelfs een complete rubriek in het digitale Magazine van Bart Droog (niet onbevooroordeeld, maar wel uiterst informatief). Vanaf de eerste plagiaatbeschuldigingen, zo’n tien jaar geleden, trad er een opmerkelijke scheiding der geesten op: wie Van Liempts omgang met het werk van anderen aan de kaak stelde, werd door bewonderaars van diens werk beschuldigd van pogingen tot karaktermoord. Ook de onderzoeksjournalist Frank van Kolfschooten, veel geprezen om zijn boeken over wetenschapsfraude (Valse vooruitgang en Ontspoorde wetenschap), meende dat er sprake was van een ‘flauwekulhetze’ tegen Van Liempt. Of men het nu wilde of niet: wie er zich over uitsprak werd in een pro- of contrakamp ingedeeld (en mij zal het niet anders vergaan, vrees ik).
Van welles-nietes naar enerzijds–anderzijds
Een dergelijke welles-nietes-situatie is natuurlijk onbevredigend: er dient op nuchtere wijze te worden uitgezocht of de aantijgingen hout snijden. Dat is van belang voor de reputatie van het metier van geschiedschrijver, en het is ook voor de beklaagde de enige manier om te weten of hij het hoofd moet buigen dan wel het fier mag opheffen.
Heeft de Groningse Commissie Wetenschappelijke Integriteit (CWI) het verlangde uitsluitsel gegeven? Ja en nee. Ja, de commissie constateerde een lange reeks omissies en slordigheden in de literatuurverwijzingen en bronvermeldingen. Nee, de commissie oordeelde niet dat er sprake was van schendingen van de wetenschappelijke integriteit. Kon Van Liempt nu met opgeheven hoofd naar buiten lopen? Juridisch gezien wel, maar de lijst van opgesomde missers kan hem toch niet onberoerd hebben gelaten.
Op grond waarvan oordeelde de CWI nu dat Van Liempt geen inbreuk had gepleegd op de wetenschappelijke integriteit? In haar rapport brengt zij hiervoor twee argumentatielijnen te berde. Allereerst zijn de onvolkomenheden in de bronvermeldingen niet alleen hem aan te rekenen; zijn promotoren zijn medeverantwoordelijk, want zij zouden hem onvoldoende hebben gecoacht inzake correcte bronvermelding. De bekritiseerde handelwijze van Van Liempt wordt dus deels geëxcuseerd door het gebrek aan zorgvuldigheid van zijn begeleiders: ‘De gebreken in het proefschrift zijn volgens de CWI niet voor de volle honderd procent aan Betrokkene toe te schrijven’.
Doeko Bosscher Hans Renders
Dat zou kunnen gelden als een onwelkome boodschap voor in het bijzonder zijn promotoren, prof. dr. Doeko Bosscher en prof. dr. Hans Renders. Zij hadden het proefschrift niet alleen goedgekeurd, maar ook de loftrompet gestoken over de kwaliteiten van Van Liempt. Toch wilde de CWI ook over hen niet te hard oordelen, omdat het hier sprake zou zijn van een specifiek genre binnen de geschiedschrijving, te weten de biografie. Wie een wetenschappelijke biografie schrijft, moet balanceren tussen de eisen van wetenschappelijke deugdelijkheid enerzijds en leesbaarheid anderzijds. Verwijzingen in de tekst doen afbreuk aan de leesbaarheid en daarom is het in sommige kringen binnen de biografische geschiedschrijving gebruikelijk om dergelijke verwijzingen beperkt te houden, zo suggereert de commissie.
Ergo, ook de promotoren (en in hun voetspoor de leden van de beoordelingscommissie) hoeven zich niet bezwaard te voelen, althans niet al te zeer. Het blijft natuurlijk onprettig om te boek te staan als professoren die slordigheden door de vingers zien. Dat zal in het bijzonder gelden voor promotor Hans Renders, die in zijn boek ABC van de biografie een pleidooi houdt voor een zorgvuldige omgang met het werk van voorgangers, iets waarin Van Liempt blijkens het commissierapport duidelijk in is tekortgeschoten.
In hoger beroep om een oordeel gevraagd, constateerde ook het LOWI dat Van Liempt ‘onzorgvuldig had gehandeld, maar niet in strijd met de wetenschappelijke integriteit’. Wel beveelt het LOWI aan na te gaan ‘in hoeverre de geconstateerde onzorgvuldigheden […] kunnen worden hersteld’, bijvoorbeeld door het toevoegen van een lijst errata aan de pdf-versie van het proefschrift. Men kan ook het oordeel van het LOWI misschien te mild noemen, maar een dergelijke aanbeveling duidt toch wel op een serieus probleem.
De omslagen van de boeken van Lotte Bergen (2013) en Ad van Liempt (2019) |
Wat leren we hieruit?
We kunnen uit deze casus twee conclusies trekken. Ten eerste: de kwaliteit van wetenschappelijk werk is gebaat bij een kritische omgeving. Waar mensen worden bewierookt en rond hen een sfeer van onaantastbaarheid ontstaat, is er een gerede kans dat missers (al of niet opzettelijk begaan) door de vingers gezien worden, en dus dat een onfatsoenlijke, niet-integere praktijk wordt (toe)gedekt. De CWI zegt in haar rapport kwaliteit en integriteit uit elkaar te willen houden, en bij het proefschrift van Van Liempt alleen over integriteit te willen oordelen, maar dan rijst de vraag: is zorgvuldigheid in bronvermeldingen geen onderdeel van de kwaliteit van wetenschappelijk werk? Doet de commissie toch niet ook een uitspraak over de wetenschappelijke kwaliteit van dit proefschrift? Hebben de promotoren zich bij hun begeleiding en beoordeling niet te veel laten beïnvloeden door de status in medialand van hun promovendus?
De tweede conclusie: de geschiedschrijving als vakgebied staat er niet goed op wanneer een officiële commissie zaken door de vingers ziet met als argument dat er binnen het vak hier en daar nu eenmaal een afwijkende citeercultuur bestaat. In de wetenschap geldt dat je het werk van voorgangers, van mensen aan wie je iets ontleent, zonder terughoudendheid vermeldt (en in de journalistiek en de schone letteren is het niet anders). Wetenschappelijke integriteit is niet alleen aanhalingstekens plaatsen en je bron noemen wanneer je iets letterlijk overneemt, het is ook: expliciteren van wie je ideeën en vondsten ten aanzien van jouw onderzoeksthema hebt overgenomen. Deze algemene regel geldt voor alle wetenschappelijk werk, dus ook voor het ‘subgenre’ van de biografie binnen de geschiedeniswetenschap. Je kunt er een juridische regel van maken, maar het gaat in wezen om een fatsoensregel. Dat is precies waar het bij (wetenschappelijke) integriteit om gaat: weten hoe je je hoort te gedragen.
De commissie die het proefschrift van Van Liempt onder de loep nam, bestond uit niet-historici. Dat had als voordeel dat ze geen (althans niet bij voorbaat) partij waren in een eventueel verschil van inzicht binnen de geschiedeniswetenschap. Het onmiskenbare nadeel is dat de commissieleden konden gaan veronderstellen dat de algemene, hierboven genoemde fatsoensregel niet (of minder) van toepassing zou zijn voor biografisch onderzoek. Historici zouden er mijns inziens goed aan doen dit idee met kracht te bestrijden, opdat commissies die op onafhankelijke wijze moeten oordelen over de wetenschappelijke integriteit van historisch werk zich minder gemakkelijk laten misleiden door de drogreden van ‘aparte citeerculturen’.
Voorbeeldfunctie
Nog een laatste punt. De CWI van de
RUG heeft zich bewust beperkt tot een oordeel over Van Liempts proefschrift en eventueel
plagiaat in andere boeken en artikelen buiten beschouwing gelaten. Dat is
verdedigbaar maar ook onbevredigend. Van Liempt heeft veel geschreven en
daarbij gebruik gemaakt van werk van anderen. Er bestaat gerede
twijfel of hij daarbij de bovengenoemde fatsoensregel op passende
wijze in acht heeft genomen. Regelmatig deed hij het, ten onrechte, voorkomen alsof hij de eerste was die een bepaalde kwestie had uitgezocht. Eerdere publicaties vermeldde hij niet, of slechts halfslachtig. Er is een patroon zichtbaar van zelfpromotie ten koste van anderen dat nader onderzoek verdient - een schone taak voor het Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap, lijkt me.
Soms wordt een verzachtende omstandigheid aangevoerd: Van Liempt komt uit de mediawereld waar de gerichtheid op het snel leveren van een eindproduct nogal eens ten koste gaat van zorgvuldigheid in het noemen van auteurs en andere leveranciers van kennis. Het is de vraag of dat vanuit journalistiek oogpunt acceptabel is, maar het is in ieder geval een praktijk die zich niet verdraagt met goed wetenschappelijk werk. Als uithangbord van de Nederlandse geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog én als zij-instromer in de wetenschap had juist hij voor een onberispelijke modus operandi moeten kiezen.