maandag 28 maart 2022

Framing the victim

Integriteit in het universitaire milieu staat volop in de belangstelling. Zo besteedt het Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap (KNHG) dit jaar bijzondere aandacht aan het ‘(on)ethisch hergebruik van historisch werk’. Aanleiding daarvoor was onder meer de commotie die was ontstaan door de wijze waarop Ad van Liempt historisch werk van anderen ‘hergebruikte’. Daarover schreef ik eerder in deze blog. Nu is er opnieuw een historicus in opspraak geraakt die, net als Van Liempt, veelvuldig in de media te zien en te horen is, Beatrice de Graaf. Zij bekleedt de leerstoel History of International Relations & Global Governance aan de Universiteit Utrecht.

In november 2018 verscheen van haar hand het boek Tegen de terreur. Hoe Europa veilig werd na Napoleon. Een van haar studenten, Daan den Braven, herkende elementen uit zijn werkstukken in hoofdstuk 6 van dat boek en constateerde dat nergens naar zijn werk werd verwezen. Hij vroeg De Graaf om uitleg en stuurde haar een vergelijkingsdocument van 25 pagina’s waarin hij de gelijkenissen en overnames adstrueerde. In een gesprek met hem gaf De Graaf toe dat ze hier in gebreke was gebleven en dat ze de verwijzingen in een volgende druk zou toevoegen. Zo geschiedde en Den Braven toonde zich hiermee tevreden.

De zaak leek nu via een persoonlijk gesprek en een verbeterde annotatie in het boek opgelost, maar het liep anders. Er gingen geruchten rond over de kwestie en departementshoofd Leen Dorsman ging zich ermee bemoeien, omdat hij ‘zoals de hele UU, wetenschappelijke integriteit hoog in het vaandel heeft’. Dat laatste bleek hij gemeen te hebben met de redactie van het radioprogramma Argos, die eveneens besloot de zaak uit te zoeken. Daarmee werd de ‘interne oplossing’ een publieke kwestie, via een radio-uitzending op 22 mei 2021, getiteld: ‘De student en het boek van de hoogleraar’. 

Was Daan den Braven nu het slachtoffer van de handelwijze van Beatrice de Graaf, of was De Graaf het slachtoffer van Argos, dat zich ook na die radio-uitzending met de kwestie bleef bezighouden en er zelfs, op 19 maart 2022, een tweede uitzending aan wijdde?

Frame 1: Den Braven als slachtoffer (van De Graaf)
Daan den Braven volgde in het studiejaar 2016-2017 een research seminar bij De Graaf waarin zij de deelnemers toegang gaf tot door haar verzamelde primaire bronnen en eerste analyses. Den Braven schreef op basis hiervan een paper en een scriptie, die beide met een ruime 8 beoordeeld werden. De Graaf maakte in haar boek gebruik van zijn werk maar vergat daarvan melding te maken. Ze herstelde de fout in de tweede druk, maar moest zich vervolgens toch verantwoorden voor haar ‘hergebruik van historisch werk’ – tegenover haar eigen faculteit en tegenover Argos. Zij had zich mogelijk schuldig gemaakt aan overname uit andermans werk zonder adequate bronvermelding.

 

Frame 2: De Graaf als slachtoffer (van Argos)
De Graaf bedacht voor haar researchmasterstudenten een ‘collaboratorium’ (samenwerkingsproject) opdat ze een kijkje in haar onderzoekskeuken konden krijgen. Ze mochten meewerken aan haar grote project Balance of Power 1815-1820, dat uiteindelijk in een boek van De Graaf zou moeten uitmonden. De studenten kregen van haar alles aangereikt (inclusief haar hypotheses en analyses) en schreven hun werkstukken binnen dat kader. Argos negeerde de unieke opzet van dit onderwijsproject en greep een ongelukkige fout in de bronvermeldingen van haar boek aan om haar in een kwaad daglicht te plaatsen.


Twee frames, hoe daartussen te kiezen? De lezer of luisteraar kan zelf proberen een oordeel te vellen. Op de website van Argos staat nuttig basismateriaal over deze zaak: o.a. het paper en de scriptie van Daan den Braven, het door laatstgenoemde vervaardigde vergelijkingsdocument, en de links naar beide uitzendingen.

Escalatie

Dat buitenstaanders zelf een oordeel proberen te vellen mag natuurlijk, maar is het ook iets wat een universiteit zomaar moet laten gebeuren? Nee, heeft men bij de Universiteit Utrecht gedacht, we moeten dat proces beïnvloeden, of liever nog: het helemaal niet laten plaatsvinden. Toen na de eerste uitzending bleek dat journalist Ellen van den Berg namens Argos verder ging met haar onderzoek, formeerde de universiteit een verdedigingslinie met drie hoofdrolspelers: De Graaf, rector magnificus Kummeling en de door beiden ingehuurde auteursrechtadvocaat Alberdingk Thijm. Deze drie stelden in een gesprek met Argos op 14 september 2021 dat (a) De Graaf geen plagiaat had gepleegd, (b) Argos te kwader trouw opereerde (en dus zélf de integriteit schond).

Hierbij valt op dat de Universiteit Utrecht verzuimde de zaak goed te laten uitzoeken. Het oordeel dat De Graaf geen plagiaat had gepleegd was het resultaat van een eigen onderzoek van de universiteit. Wat behelsde dat onderzoek? De Universiteit Utrecht wilde dat niet vrijgeven. Argos moest dat dus opvragen via de Wet Openbaarheid van Bestuur. Het kwam erop neer dat departementshoofd Dorsman het vergelijkingsdocument van Den Braven had bestudeerd en dat vervolgens had voorgelegd aan decaan Algra. Die schreef aan Dorsman: ‘De voorbeelden die je had zijn op zichzelf wel redelijk overtuigend en inderdaad ‘niet netjes’, maar ook wel klein. Het gaat in feite om het overnemen van enkele ‘gelukkige formuleringen’, niet van grote stukken tekst en ook niet van origineel gedachtengoed (voorzover ik kon zien).’ Het is eerder ‘verwijtbare onzorgvuldigheid’ dan ‘schending wetenschappelijke integriteit’, aldus Algra.

Voor de Universiteit Utrecht moest het oordeel van Algra wel zwaar wegen want hij was voorzitter geweest van de commissie die de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit had opgesteld. Toch had dan juist Algra moeten adviseren de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit Utrecht hiernaar onderzoek te laten doen. Het vergelijkingsdocument dat Den Braven opstelde gaf immers op zijn minst reden tot zorg, en gezien de vasthoudendheid van Argos kon de universiteit maar beter goed beslagen ten ijs komen. In plaats daarvan werd de zaak direct en fors gejuridiseerd.

Deze escalatie was volgens emeritus-hoogleraar informatierecht Egbert Dommering (die door Argos om advies was gevraagd) in de eerste plaats teweeggebracht door de Universiteit Utrecht. Hij schrijft in een notitie hierover: ‘Door zonder overleg met BdG [Beatrice de Graaf, RA] de zaak te gaan onderzoeken en met een openbare beoordeling daarvan te komen heeft zij de afspraak die BdG en DdB [Daan den Braven, RA] hadden gemaakt opengebroken. […] In plaats van vrede te stichten in het belang van de universitaire gemeenschap heeft deze interventie naar mijn oordeel dus nodeloos escalerend gewerkt.’

De basis van het probleem was volgens Dommering dat De Graaf bij haar seminar geen duidelijke afspraken had gemaakt met de studenten over bronvermelding. Daardoor kon je in een discussie terechtkomen ‘welke formuleringen of (unieke) feitelijke gegevens herleidbaar zijn tot een door BdG beschikbaar gestelde bron of een eerder stuk van haar, of tot de tekst van de scriptie of paper of tot een door DdB gevonden bron.’

Beatrice de Graaf
Macht en ongelijkheid

Een bijzonder aspect van deze zaak is dat het hier gaat om een onderwijssituatie, met de daarbij behorende ongelijkheden en machtsverschillen. Er is natuurlijk per definitie een verschil in kennis en verantwoordelijkheid tussen docent en student, maar er bestaan ook verschillen in macht die meer onder de oppervlakte liggen. Departementshoofd Dorsman drukte dat goed uit toen hij Den Braven wees op de mogelijkheid een formele klacht tegen De Graaf in te dienen bij de CWI en daaraan toevoegde: ‘Ik hoop en geloof dat een dergelijke actie geen repercussies heeft voor jouw positie’. Omineuzer kan het haast niet.

Ik neem de vrijheid om in een fictief betoog de posities van De Graaf en Den Braven weer te geven, waarbij ik zo goed mogelijk in de huid van beiden probeer te kruipen.

BdG: Je schrijft een boek van 400 pagina’s tekst en 100 pagina’s noten. Je bent vertrouwd met al het materiaal, inclusief de stukken die je studenten geproduceerd hebben. Hun bijdragen heb je (naast je eigen materiaal) in je aantekeningen voor het boek verwerkt maar in de drukte van het schrijven heb je niet overal goed bij gezet wat waarvandaan komt. Dan slipt een accurate verwijzing naar de bevindingen van Den Braven die zo mooi jouw redenering ondersteunen er gemakkelijk doorheen. Stom, want het was best wel goed werk van die jongen en je had beloofd hem in ieder geval te bedanken in het boek. Bij een coryfee zou je dat niet vergeten zijn, maar bij een student … ja, jeetje (oeps!), zonder jou zou hij dat hele onderzoek niet eens gedaan kunnen hebben! Het is wel leuk om studenten ‘mee te nemen in je archiefonderzoek’ maar ze moeten geen spatjes krijgen.

DdB: Hoe kon ze dat nou vergeten? Ze had hem nog wel een dikke 8 gegeven! Het gevoel bekroop hem dat hij en zijn medestudenten toch vooral pionnen in een groter schaakspel waren geweest, dat van háár project en háár boek. Haar repliek op zijn ‘vergelijkingsdocument’ hield eigenlijk vooral in dat zij aan de basis stond van alles wat hij geschreven had en dat hij nog maar een beginner was die het vak moest leren – van haar! Dat wilde hij ook, maar deze miskenning van zijn werk trof hem diep. Hij dacht dat het echte samenwerking was geweest, maar de liefde kwam dus maar van één kant. Hoe graag had hij niet in haar voetsporen binnen de academie willen werken en eer inleggen met goed onderzoek! Diep gedesillusioneerd besloot hij zijn academische aspiraties terzijde te schuiven. Hij kon altijd nog in de IT gaan werken.

En laat ik ook de universiteitsbestuurder even - opnieuw fictief - ten tonele voeren.

Henk Kummeling

CvB: Die De Graaf is natuurlijk een prima poster girl voor de Universiteit Utrecht. Ze weet regelmatig Europees geld binnen te halen, schrijft goed verkopende boeken en is om de haverklap als deskundige op de televisie. Maar ze is wel grenzeloos ambitieus en er gaan geruchten dat ze zich het werk van anderen gemakkelijk toe-eigent. Wetenschap is topsport, maar je moet wel uitkijken. Ja, wat doen we met dat verhaal van die student? Toch maar niet zelf naar de Commissie Wetenschappelijke Integriteit gaan, dat geeft te veel imagoschade. Het is irritant dat Argos de zaak publiek heeft gemaakt, maar daar gooien we gewoon een stevige advocaat tegenaan. Wel vervelend dat die Dommering ons de schuld geeft, vooral omdat hij eigenlijk wel gelijk heeft. Gewoon maar even stil blijven zitten, dan waait het wel over.

Naar wie gaat uw sympathie het meeste uit?

vrijdag 30 april 2021

Een beetje integer?

Sinds een jaar of tien zijn universiteiten druk met het thema ‘wetenschappelijke integriteit’. Door regels, richtlijnen en protocollen willen zij wetenschapsbeoefenaren er toe brengen hun onderzoek volgens het boekje en ‘transparant’ uit te voeren. Voor studenten zijn er cursussen en leerboeken die eenzelfde positieve boodschap brengen. Ook wordt onderzocht in hoeverre onderzoekers zich integer gedragen. Zo kregen zij vorig jaar te maken met een National Survey on Research Integrity, dat ondanks een wervend filmpje een minder enthousiast onthaal kreeg dan gehoopt.


Universiteiten willen een klimaat van wetenschappelijke eerlijkheid uitstralen. De praktijk is natuurlijk rommeliger en weerbarstiger. Dan kan het voorkomen dat oplettende collega’s gerommel met data signaleren of zinsneden horen die hun meer dan bekend voorkomen. Ook als dit niet aanhangig wordt gemaakt spreekt het zich vaak rond, en dan kan het voer voor journalisten worden. De betreffende universiteit zal er dan alles aan doen om de schade te beperken. In voorkomende gevallen stelt zij een commissie in, die de aantijgingen moet onderzoeken. Dit oordeel kan dan weer getoetst worden door het LOWI, het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit. In veel gevallen is dan de conclusie ‘dat er fouten zijn gemaakt’, maar dat er geen sprake is van een schending van de wetenschappelijke integriteit.


Plagiaat of karaktermoord?

Zo ging het enkele jaren geleden bij het onderzoek naar vermeend plagiaat van Dymph van den Boom, voorzitter van het College van Bestuur van de UvA: dat haalde ruimschoots de media, commissies verrichtten onderzoek maar voerden voor de geconstateerde missers diverse excuses aan. En zo ging het meer recent ook bij het onderzoek naar het proefschrift van Ad van Liempt, over de kampcommandant van Westerbork, Albert Gemmeker, al was er in dit geval juist opvallend weinig media-aandacht. Van Liempt (1949) is bekend als journalist, schrijver en documentairemaker over de Tweede Wereldoorlog. Hij verwierf daarmee een dusdanige reputatie dat de UvA hem in 2009 een eredoctoraat verleende. Tien jaar later ging hij op voor een echte promotie, aan de Rijksuniversiteit Groningen. Enkele maanden daarna, in augustus 2019, diende journalist Bart Droog een klacht in bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de RUG: Van Liempt zou in zijn proefschrift gegevens hebben vervalst en gefingeerd, en bovenal het werk van diverse andere auteurs hebben geplagieerd.

Die klacht kwam niet uit de lucht vallen: rondom Van Liempt gonsden al een aantal jaren plagiaatgeruchten, er werden scherp getoonzette kritieken gepubliceerd door o.a. Rudolf Dekker (zie hier een bespreking daarvan) en zelfs een complete rubriek in het digitale Magazine van Bart Droog (niet onbevooroordeeld, maar wel uiterst informatief). Vanaf de eerste plagiaatbeschuldigingen, zo’n tien jaar geleden, trad er een opmerkelijke scheiding der geesten op: wie Van Liempts omgang met het werk van anderen aan de kaak stelde, werd door bewonderaars van diens werk beschuldigd van pogingen tot karaktermoord. Ook de onderzoeksjournalist Frank van Kolfschooten, veel geprezen om zijn boeken over wetenschapsfraude (Valse vooruitgang en Ontspoorde wetenschap), meende dat er sprake was van een ‘flauwekulhetze’ tegen Van Liempt. Of men het nu wilde of niet: wie er zich over uitsprak werd in een pro- of contrakamp ingedeeld (en mij zal het niet anders vergaan, vrees ik).



 

Van welles-nietes naar enerzijds–anderzijds

Een dergelijke welles-nietes-situatie is natuurlijk onbevredigend: er dient op nuchtere wijze te worden uitgezocht of de aantijgingen hout snijden. Dat is van belang voor de reputatie van het metier van geschiedschrijver, en het is ook voor de beklaagde de enige manier om te weten of hij het hoofd moet buigen dan wel het fier mag opheffen.

Heeft de Groningse Commissie Wetenschappelijke Integriteit (CWI) het verlangde uitsluitsel gegeven? Ja en nee. Ja, de commissie constateerde een lange reeks omissies en slordigheden in de literatuurverwijzingen en bronvermeldingen. Nee, de commissie oordeelde niet dat er sprake was van schendingen van de wetenschappelijke integriteit. Kon Van Liempt nu met opgeheven hoofd naar buiten lopen? Juridisch gezien wel, maar de lijst van opgesomde missers kan hem toch niet onberoerd hebben gelaten.

Op grond waarvan oordeelde de CWI nu dat Van Liempt geen inbreuk had gepleegd op de wetenschappelijke integriteit? In haar rapport brengt zij hiervoor twee argumentatielijnen te berde. Allereerst zijn de onvolkomenheden in de bronvermeldingen niet alleen hem aan te rekenen; zijn promotoren zijn medeverantwoordelijk, want zij zouden hem onvoldoende hebben gecoacht inzake correcte bronvermelding. De bekritiseerde handelwijze van Van Liempt wordt dus deels geëxcuseerd door het gebrek aan zorgvuldigheid van zijn begeleiders: ‘De gebreken in het proefschrift zijn volgens de CWI niet voor de volle honderd procent aan Betrokkene toe te schrijven’.

Doeko Bosscher                              Hans Renders
 

Dat zou kunnen gelden als een onwelkome boodschap voor in het bijzonder zijn promotoren, prof. dr. Doeko Bosscher en prof. dr. Hans Renders. Zij hadden het proefschrift niet alleen goedgekeurd, maar ook de loftrompet gestoken over de kwaliteiten van Van Liempt. Toch wilde de CWI ook over hen niet te hard oordelen, omdat het hier sprake zou zijn van een specifiek genre binnen de geschiedschrijving, te weten de biografie. Wie een wetenschappelijke biografie schrijft, moet balanceren tussen de eisen van wetenschappelijke deugdelijkheid enerzijds en leesbaarheid anderzijds. Verwijzingen in de tekst doen afbreuk aan de leesbaarheid en daarom is het in sommige kringen binnen de biografische geschiedschrijving gebruikelijk om dergelijke verwijzingen beperkt te houden, zo suggereert de commissie.

Ergo, ook de promotoren (en in hun voetspoor de leden van de beoordelingscommissie) hoeven zich niet bezwaard te voelen, althans niet al te zeer. Het blijft natuurlijk onprettig om te boek te staan als professoren die slordigheden door de vingers zien. Dat zal in het bijzonder gelden voor promotor Hans Renders, die in zijn boek ABC van de biografie een pleidooi houdt voor een zorgvuldige omgang met het werk van voorgangers, iets waarin Van Liempt blijkens het commissierapport duidelijk in is tekortgeschoten. 

In hoger beroep om een oordeel gevraagd, constateerde ook het LOWI dat Van Liempt ‘onzorgvuldig had gehandeld, maar niet in strijd met de wetenschappelijke integriteit’. Wel beveelt het LOWI aan na te gaan ‘in hoeverre de geconstateerde onzorgvuldigheden […] kunnen worden hersteld’, bijvoorbeeld door het toevoegen van een lijst errata aan de pdf-versie van het proefschrift. Men kan ook het oordeel van het LOWI misschien te mild noemen, maar een dergelijke aanbeveling duidt toch wel op een serieus probleem.

De omslagen van de boeken van Lotte Bergen (2013) en Ad van Liempt (2019)


Wat leren we hieruit?

We kunnen uit deze casus twee conclusies trekken. Ten eerste: de kwaliteit van wetenschappelijk werk is gebaat bij een kritische omgeving. Waar mensen worden bewierookt en rond hen een sfeer van onaantastbaarheid ontstaat, is er een gerede kans dat missers (al of niet opzettelijk begaan) door de vingers gezien worden, en dus dat een onfatsoenlijke, niet-integere praktijk wordt (toe)gedekt. De CWI zegt in haar rapport kwaliteit en integriteit uit elkaar te willen houden, en bij het proefschrift van Van Liempt alleen over integriteit te willen oordelen, maar dan rijst de vraag: is zorgvuldigheid in bronvermeldingen geen onderdeel van de kwaliteit van wetenschappelijk werk? Doet de commissie toch niet ook een uitspraak over de wetenschappelijke kwaliteit van dit proefschrift? Hebben de promotoren zich bij hun begeleiding en beoordeling niet te veel laten beïnvloeden door de status in medialand van hun promovendus?

De tweede conclusie: de geschiedschrijving als vakgebied staat er niet goed op wanneer een officiële commissie zaken door de vingers ziet met als argument dat er binnen het vak hier en daar nu eenmaal een afwijkende citeercultuur bestaat. In de wetenschap geldt dat je het werk van voorgangers, van mensen aan wie je iets ontleent, zonder terughoudendheid vermeldt (en in de journalistiek en de schone letteren is het niet anders). Wetenschappelijke integriteit is niet alleen aanhalingstekens plaatsen en je bron noemen wanneer je iets letterlijk overneemt, het is ook: expliciteren van wie je ideeën en vondsten ten aanzien van jouw onderzoeksthema hebt overgenomen. Deze algemene regel geldt voor alle wetenschappelijk werk, dus ook voor het ‘subgenre’ van de biografie binnen de geschiedeniswetenschap. Je kunt er een juridische regel van maken, maar het gaat in wezen om een fatsoensregel. Dat is precies waar het bij (wetenschappelijke) integriteit om gaat: weten hoe je je hoort te gedragen.

De commissie die het proefschrift van Van Liempt onder de loep nam, bestond uit niet-historici. Dat had als voordeel dat ze geen (althans niet bij voorbaat) partij waren in een eventueel verschil van inzicht binnen de geschiedeniswetenschap. Het onmiskenbare nadeel is dat de commissieleden konden gaan veronderstellen dat de algemene, hierboven genoemde fatsoensregel niet (of minder) van toepassing zou zijn voor biografisch onderzoek. Historici zouden er mijns inziens goed aan doen dit idee met kracht te bestrijden, opdat commissies die op onafhankelijke wijze moeten oordelen over de wetenschappelijke integriteit van historisch werk zich minder gemakkelijk laten misleiden door de drogreden van ‘aparte citeerculturen’.

Voorbeeldfunctie

Nog een laatste punt. De CWI van de RUG heeft zich bewust beperkt tot een oordeel over Van Liempts proefschrift en eventueel plagiaat in andere boeken en artikelen buiten beschouwing gelaten. Dat is verdedigbaar maar ook onbevredigend. Van Liempt heeft veel geschreven en daarbij gebruik gemaakt van werk van anderen. Er bestaat gerede twijfel of hij daarbij de bovengenoemde fatsoensregel op passende wijze in acht heeft genomen. Regelmatig deed hij het, ten onrechte, voorkomen alsof hij de eerste was die een bepaalde kwestie had uitgezocht. Eerdere publicaties vermeldde hij niet, of slechts halfslachtig. Er is een patroon zichtbaar van zelfpromotie ten koste van anderen dat nader onderzoek verdient - een schone taak voor het Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap, lijkt me.

Soms wordt een verzachtende omstandigheid aangevoerd: Van Liempt komt uit de mediawereld waar de gerichtheid op het snel leveren van een eindproduct nogal eens ten koste gaat van zorgvuldigheid in het noemen van auteurs en andere leveranciers van kennis. Het is de vraag of dat vanuit journalistiek oogpunt acceptabel is, maar het is in ieder geval een praktijk die zich niet verdraagt met goed wetenschappelijk werk. Als uithangbord van de Nederlandse geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog én als zij-instromer in de wetenschap had juist hij voor een onberispelijke modus operandi moeten kiezen.