vrijdag 27 september 2013

'Het was mijn broer'



Weet u nog, Joseph Luns? Die stond als student van 1933 tot 1936 ingeschreven als lid van de NSB. Zelf wist hij dat niet, zijn broer had hem buiten zijn medeweten ingeschreven, zo verklaarde hij. Desgevraagd bevestigde zijn broer dat – maar het bleek niet waar. Luns had hem onder druk gezet, uit vrees te moeten aftreden als secretaris-generaal van de NAVO.


Uit het rapport over het wetenschappelijk wangedrag van de cultureel antropoloog Mart Bax komt een soortgelijke manoeuvre naar voren: 57 van zijn ruim 150 publicaties zijn ‘niet gerealiseerd’, maar wel in zijn officiële publicatielijst opgenomen. Hoe kwam dat? Bax gaf jaarlijks de titels op van artikelen, papers en andere probeersels waar hij mee bezig was. Soms leidde dat niet tot publicatie omdat hij ziek werd of omdat er een oorlog uitbrak (antropologen werken soms in roerige regio’s). Anderen op de afdeling waren dan zo voorbarig of onzorgvuldig om die geplande publicaties als ‘gerealiseerd’ in de officiële lijsten te zetten. Zelf had hij niets in de gaten: zijn fysieke handicap verhinderde hem van een beeldscherm te lezen, hij had nooit geleerd met geautomatiseerde systemen te werken en hij had een weerzin tegen bureaucratische procedures. Het belette hem overigens niet om zijn handtekening onder de opgaven te zetten.

Bax, geboren in 1937, kwam in 1965 in dienst van de VU, promoveerde in 1973 aan de Universiteit van Amsterdam, en werd aan de VU in 1986 UHD en in 1988 bijzonder hoogleraar ‘politieke antropologie in het bijzonder religieuze machtsvorming en processen van staatsformatie’. Deze carrière berustte voor een belangrijk deel op zijn buitengewoon hoge wetenschappelijke productie en zijn actieve betrokkenheid in een internationaal wetenschappelijk netwerk. Een derde van die publicaties bestond dus simpelweg niet. Van de wel gematerialiseerde publicaties (ruim 90) bleek een belangrijk deel te bestaan uit ‘recycling’ van eerdere publicaties, een lucratieve vorm van zelfplagiaat. Zelf zag Bax daar weinig problemen in: het was een gebruikelijke strategie en ‘een manier om meer mensen zijn teksten te laten lezen’ (p.35).

Bax' meest prestigieuze publicatie (1995), vol onjuistheden en slordigheden.

Uit het rapport over Bax stijgt, behalve een walm van misleiding en slordigheid, het beeld op van een hoogleraar die zichzelf een god waant: hij reageerde niet op kritieken op zijn werk en hij maakte van zijn afdeling een sekte ‘waarbinnen het voor insiders goed toeven was maar waar invloeden van buiten systematisch werden geweerd. […] Promovendi moesten hun plek vinden in een sterk afgesloten omgeving, waarin woord van Bax wet was’ (p. 43-44). Het is een bekend patroon, net zoals de neiging om met spectaculaire publicaties de media te halen (religieuze vernederingsrituelen in Neerdonk, het bloedbad dat zou hebben plaatsgevonden in Medjugorje). Uiteraard is het archief van Bax opgeruimd, en zijn de lokale informanten overleden, zodat de commissie eigenlijk niets aan oorspronkelijke bronnen kon controleren.

Dit alles stuit tegen de borst, maar wat mij nog het meest trof was de manier waarop Bax allerlei slordigheden en omissies in zijn publicaties goedpraatte. Hij had gekozen voor ‘het hanteren van een schrijfstijl, mede geïnspireerd op Norbert Elias en Johan Goudsblom, waarin methodologische nuanceringen werden vermeden om de tekst leesbaar te houden’ (p.16). Bax was met zijn ‘theorie van religieuze regimes’ een fanatiek aanhanger van Elias, maar wat hij hem hier in de schoenen schuift is buitengewoon kwaadaardig. En de bescheiden, erudiete en nauwkeurige Goudsblom tot 'partner in crime' te benoemen getuigt van een niets ontziende drang tot zelfrechtvaardiging.

dinsdag 3 september 2013

Rantsoen

Bind het aantal publicaties per onderzoeker aan een maximum. Dat is een van de suggesties in het slothoofdstuk van De publicatiefabriek. Dit is geen nieuwe gedachte. Anita Jansen, hoogleraar in de psychologie aan de Universiteit Maastricht, opperde het al in 1993, en de filosoof en socioloog Tannelie Blom maakte er in 1997 een stelling bij zijn proefschrift van. En onlangs kwam ik het weer tegen in de rubriek 'Ware wetenschap' van De Volkskrant (27 augustus 2013).


De communicatiewetenschapper Daniël Janssen bood de lezer een kijkje op de werkvloer. Bij het beoordelingsgesprek vinkte zijn leidinggevende af hoe vaak Janssen het afgelopen jaar had gepubliceerd in hoog aangeschreven tijdschriften. 'We spraken wel over onderwijs en andere activiteiten, maar uiteindelijk wordt een wetenschapper op zijn H-index afgerekend.' Zo'n twee keer per jaar moet Janssen in een A- of een B-tijdschrift staan; daar ligt de lat. Over de inhoud van zijn werk ging het bij dat beoordelingsgesprek niet, als we op het krantenbericht mogen afgaan.

Janssen wordt er niet vrolijk van, maar moet er wel aan meedoen. Liever zou hij zien dat wetenschappers op rantsoen geplaatst worden: 'Bepaal dat ze maximaal twee keer per jaar een artikel mogen insturen naar een tijdschrift. Dan ga je beter nadenken over de vraag welk onderzoek het meest waardevol is. Kwaliteit boven kwantiteit.' Kortom, grenzen aan het productiewerk. Ook hier gaat het trouwens niet over de inhoud. Stel dat het ontwikkelen van het theoretisch kader (inclusief literatuurstudie) meer tijd kost, of het empirisch onderzoek in eerste aanleg weinig interessants oplevert. Dat is volstrekt normaal, maar in de huidige onderzoekscultuur wordt dat niet geaccepteerd: publiceren zul je! Dit is het soort imperatieven dat uiterst saaie artikelen oplevert die niemand wil lezen, de publicatiecholesterol die de aderen van de wetenschap doet dichtslibben, om over erger maar te zwijgen. We weten inmiddels waar sommige wetenschappers toe in staat zijn als ze in paniek raken.


Dan toch maar even over de inhoud. Volgens de Volkskrant ging het om experimenten over het effect van excuses door bedrijven (bijvoorbeeld bij wanprestatie) op de boosheid van klanten. Wat denkt u dat de wetmatigheid zal zijn? Inderdaad, hoe bozer klanten zijn over een schandaal, des te meer zijn die excuses nodig om hun woede te temperen. Dat is, om het zacht te zeggen, bepaald niet contra-intuïtief (al zal het eigenlijke onderzoek vast ingewikkelder zijn).  Janssen wil met dit resultaat terechtkomen in het A-tijdschrift in zijn branche, Public Relations Review, waarin wel vaker dit soort onderzoeken over excuses worden gepubliceerd. Mij lijkt dat het bij dit type onderzoek inderdaad raadzaam is het aantal artikelen beperkt te houden.

zaterdag 31 augustus 2013

Stapel zet de wereld op zijn kop



In een lang interview (Trouw, 24 augustus) mocht Diederik Stapel ongeremd zijn hart uitstorten. Vooral de commissie-Levelt moest het ontgelden. Die zou ‘karaktermoord’ op hem hebben gepleegd en bovendien zijn vakgebied, de sociale psychologie, ‘geweld’ hebben aangedaan. Ernstige beschuldigingen, maar kloppen ze ook?

De commissie-Levelt had allereerst de vraag te beantwoorden welke publicaties van Stapel op fraude berustten en hoe die fraude eruit zag. Dat vergde een intensieve methodische en statistische reconstructie van de betreffende onderzoeken. De uitkomst was ondubbelzinnig: 55 van Stapels publicaties berusten onbetwistbaar op fraude en bij nog eens 10 is dit vrijwel zeker. Ook is komen vast te staan dat hij die fraude alleen pleegde: zijn coauteurs wisten van niets. Stapel had zijn collega’s en AIO’s dus bedrogen, net als de financiers van de onderzoeksprojecten, de redacties van tijdschriften en de promotiecommissies die de resultaten van de – frauduleuze – onderzoeken te beoordelen hadden.

Hoe heeft Stapel dit bedrog zo lang kunnen volhouden? Dit had allereerst te maken met zijn werkwijze, zo bleek uit de bijna honderd interviews die de commissie had met betrokkenen. In de omgang met collega’s en promovendi toonde hij grote betrokkenheid, waardoor hij hun vertrouwen won. Op zich is daar niets mis mee, maar het krijgt een andere lading wanneer dergelijk gedrag gepaard gaat met regelrecht bedrog. Stapel heeft het vertrouwen van zijn collega’s op massale schaal geschonden. Wanneer hij deze constatering ‘karaktermoord’ noemt zet hij de zaak op zijn kop (de commissie liet zich over zijn karakter overigens in het geheel niet uit).

Stapels fraude werd ook vergemakkelijkt door de onderzoekscultuur in zijn branche: de experimentele sociale psychologie. De commissie constateerde daar een ‘falen van de wetenschappelijke kritiek’. Allerlei merkwaardigheden in de uitvoering van het onderzoek en de analyses, alsook in de resultaten werden door collega’s en reviewers over het hoofd gezien. Ook bleek het heel gewoon te zijn om resultaten te verfraaien. Voor een deel werd dit zelfs aangemoedigd door tijdschriftredacties! In mijn boek De publicatiefabriek laat ik zien hoe de scoringsdrang bij zowel onderzoekers als tijdschriften het kritisch beoordelen van wetenschappelijk werk belemmert.

Volgens sommige sociaalpsychologen deed de commissie-Levelt met deze conclusies een vileine aanval op hun vakgebied. Andere sociaalpsychologen erkenden direct dat het genoemde probleem bestond en dat er iets aan gedaan moest worden. Stapel doet het nu voorkomen alsof de beschadiging van de sociale psychologie niet door hemzelf, maar door de commissie-Levelt was veroorzaakt. Opnieuw zet hij de wereld op zijn kop!

Volgens Stapel is de sociale psychologie deze schade gelukkig alweer grotendeels te boven, waarbij juist de ontdekking van zijn fraude louterend lijkt te hebben gewerkt: wat integriteit betreft zijn de sociaalpsychologen inmiddels ‘lichtjaren verder dan andere wetenschapsgebieden’, zo beweert hij. Op welk onderzoek zou deze uitspraak gebaseerd zijn?

maandag 26 augustus 2013

Win-win?

Was dit nu een win-win-situatie? Krant (in dit geval Trouw) krijgt een primeur, en fraudeur (in dit geval Diederik Stapel) krijgt een podium. Hij wil een 'tweede kans' en mag zich van Trouw onbelemmerd in de etalage plaatsen. Resocialisatie is een groot goed, voor een maatschappij een teken van beschaving. Maar moet de 'resocialisant' dit per se luidkeels opeisen? Ik gun Stapel het beste, maar dit interview wekt weinig sympathie (zie ook de commentaren die het opriep).

Maar ik wil het over iets anders hebben. De sociale psychologie heeft door de affaire flinke klappen opgelopen. In de media zijn de schijnwerpers gezet op de 'experimentjes' van de sociaalpsychologen, waarbij de 'vleeshufters' nooit ver weg zijn. Zo'n imagoschade is moeilijk te repareren. De genadeloze manier waarop de commissie-Levelt de onderzoekscultuur in de gehele sociale psychologie ('van hoog tot laag') heeft getypeerd, hielp ook niet mee. Het zou gaan om 'slodderwetenschap' waarin het met de methodologische regels niet al te nauw werd genomen - geen fraude, maar wel een omgeving waarin fraude kon gedijen.

Stapel spreekt zich in het interview uit over het geweld dat de commissie-Levelt zijn voormalige vakgebied zou hebben aangedaan. Hij schaart zich daarmee in het koor van de boze sociaal-psychologen die vinden dat Levelt het rapport moet rectificeren. Maar in zijn drang tot zelfrechtvaardiging wrijft Stapel zelf onbezonnen op de vlek op het blazoen van de sociale psychologie. Wat zegt hij? Na de - grotendeels door hemzelf veroorzaakte imagoschade - heeft de sociale psychologie 'zich herpakt': ze staat nu vooraan, wat betreft integriteit. 'Ze zijn nu lichtjaren verder dan andere wetenschapsgebieden.' Impliciet staat hier dat Levelt gelijk had: er was een probleem met wetenschappelijke integriteit in de sociale psychologie. En, mind you, als gevolg van Stapels fraude heeft het vakgebied een grote sprong voorwaarts gemaakt! Dat is niet te danken aan de 'ouderen' , aldus Stapel: 'Vooral veel jonge onderzoekers houden zich bezig met het heel goed en degelijk uitvoeren en repliceren van onderzoeken.'


Inmiddels lijkt ook de commissie-Levelt een imagoprobleem te krijgen. Een oud-promovenda van Stapel deed in dezelfde aflevering van Trouw een boekje open over de interviewtechnieken van de commissie: suggestieve vragen, gebrek aan systematiek en geen controleerbare verslaglegging van de gesprekken. Het zou de commissie sieren als ze hier serieus en gedocumenteerd uitleg over zou geven. Mogelijk gaat het om een uitglijer in één van de gesprekken, en is de commissie in haar interviewmethode verder net zo streng in de leer geweest als in haar methodologische eisen aan de sociale psychologie. Ik wil het hopen, maar ben er nu toch niet helemaal zeker van.

dinsdag 2 juli 2013

Boos op Stapel

Er is iets in de fraudeur dat mensen boos maakt. Enkele weken geleden was NRC-columniste Rosanne Hertzberger op een boekpresentatie waar ook Diederik Stapel kwam opdagen. Hij was meegetroond door zijn nieuwe wapenbroeder Anton Dautzenberg. Het lijkt erop alsof Hertzberger pas later in de gaten had dat Stapel daar was, maar toen waren de rapen gaar en volgde er een vals stukje in NRC Handelsblad. Ze vond dat Stapel zich maar beter gedeisd kon houden, in plaats van overal op te duiken en aandacht voor zichzelf te vragen. Daar had ze op zich wel gelijk in, maar door hem en passant te typeren als de Robert M. van de wetenschap vloog ze lelijk uit de bocht.

Rosanne Hertzberger
Dautzenberg kwam daarop in het geweer. In een ingezonden brief in NRC Handelsblad wees hij op de 'twee verschrikkelijke jaren' die Stapel achter de rug had. Net terwijl hij bezig is uit het dal te klimmen schopt die akelige Hertzberger hem er weer in. Dat Stapels ex-promovendi eveneens vreselijke jaren achter de rug hebben, maar dan door het handelen van hun promotor laat Dautzenberg gemakshalve maar buiten beschouwing.
Anton Dautzenberg

Toen Stapel vorig jaar van de NOS zendtijd kreeg om zijn boek te promoten, sprak hij devoot van een zelfonderzoek dat hem moest leren waarom hij tot zijn frauduleus handelen gekomen was. Nu blijkt dat dit zelfonderzoek in de volle openbaarheid gaat plaatsvinden, via een theatervoorstelling en een boek, samen met Dautzenberg. Het lijkt erop alsof Stapel en Dautzenberg nu elkaar gebruiken om publiciteit te genereren, Dautzenberg om een enigszins wankel schrijverschap op te peppen en Stapel om zichzelf en zijn nieuwe coaching-bureau in de schijnwerpers te zetten.

Fritz Strack

En nu meldde de Volkskrant dat er sociaalpsychologen boos zijn, omdat Stapel naar hun idee een te lichte werkstraf  heeft gekregen. De geschokte Utrechtse emeritus-hoogleraar sociale psychologie Wolfgang Stroebe had het liefst gezien dat Stapel in de gevangenis was beland, en ook zijn collega Fritz Strack uit Würzburg vindt de 120 uur werkstraf niet in verhouding staan tot de omvang van de fraude. 'Gesundes Volksempfinden' heet dat. 

Ik vind het altijd wat verdacht als mensen zich nadrukkelijk profileren als rechtschapen burgers door een wetsovertreder hel en verdoemenis toe te wensen. Vanwaar die felheid? Maar me er helemaal aan onttrekken, dat lukt mij ook niet. Zo bedacht ik het dat het wel passend zou zijn als Stapel kreeg opgedragen om ieder van zijn slachtoffers een brief te schrijven waarin hij nog eens teruggaat naar de tijd dat hij ze zowel begeleidde als bedroog en zo nauwkeurig mogelijk aangeeft wat hem in die specifieke context had bewogen om dat zo te doen. Niet algemeen, nee, heel precies, in detail, per geval. Het is natuurlijk de vraag of die slachtoffers zitten te wachten op zo'n brief van hun voormalige mentor. Dan kan hij misschien maar beter een paar weken voor straf als portier in een van de Tilburgse universiteitsgebouwen fungeren.

woensdag 26 juni 2013

Deep Impact

Bibliometrie was aanvankelijk een handig hulpmiddel om je weg te vinden in de steeds onoverzichtelijker wordende hoeveelheid wetenschappelijke literatuur. Voortbordurend op het werk van het CWTS in Leiden (hun weblog 'The Citation Culture' is zeer de moeite waard) laat ik in hoofdstuk 7 van De publicatiefabriek zien hoe citatiescores en impactfactoren niet zomaar een onschuldige weerspiegeling zijn van wat er zich afspeelt in de wetenschappelijke wereld, maar instrumenten die de hiërarchieën en dus de machtsverhoudingen in die wereld mede bepalen.


Marcus Munafo
Björn Brembs





Katherine Button


Dit werd onlangs nog weer eens bevestigd in een artikel van drie jonge onderzoekers, een neurobioloog, een experimenteel psycholoog en een neurowetenschapper/psychiater. In Deep Impact: Unintended consequences of journal rank, zojuist gepubliceerd in Frontiers in Human Neuroscience beargumenteren ze op basis van een karrenvracht publicaties dat het huidige systeem perverse consequenties heeft voor de prioriteiten in het onderzoek.

Op p.19 van hun manuscript schrijven ze: 'Het is denkbaar dat onderzoeksinstellingen in de laatste decennia wereldwijd wetenschappers hebben ingehuurd en in het zonnetje gezet die uitblinken in het verkopen van hun werk aan toptijdschriften, maar die niet noodzakelijkerwijs goed zijn in het doen van hun onderzoek. Omgekeerd kan het zijn dat deze instellingen uitstekende wetenschappers uit hun gelederen hebben verstoten wier 'marketing skills' niet voldeden aan de instellingseisen.'

Kortom, wie doorgaat voor een 'Golden Boy' hoeft niet per se een goede wetenschapper te zijn, het kan ook iemand zijn die zeer goed is in zelfpromotie. Binnen zijn vakgebied toonde Diederik Stapel zich daar tamelijk bedreven in, waarbij hij ook heel handig was in het kiezen van zijn bondgenoten (zijn coauteurs). Of zijn recente associatie met Anton Dautzenberg hem tot een 'Golden Boy' in de toneelwereld zal maken? We zullen zien.

Tot slot: hoe ging het nu een paar weken geleden bij Omroep Brabant, waar ik in vijf minuten de essentie van mijn boek uit de doeken mocht doen? Oordeel zelf aan de hand van dit videofragment.

woensdag 19 juni 2013

Receptie

 
Aafke Komter











Over de ontvangst van De publicatiefabriek mag ik niet klagen. Het begon al met de waarderende, maar ook kritische, gesproken recensie van Aafke Komter bij de presentatie van het boek in het Trippenhuis op 30 mei. Ze is het op drie belangrijke punten niet met mij eens, en oordeelt daarbij harder over de (sociale) psychologie dan ik. Ze geeft serieus commentaar en ik zal er bij een volgende gelegenheid op reageren. Wie haar betoog wil lezen kan hier terecht.

Drie kritiekpunten
Op zaterdag 1 juni schreef Frank van Kolfschooten, bekend van diverse publicaties over fraude in de wetenschap, een recensie in NRC Handelsblad. Terecht merkt hij op dat het me in De publicatiefabriek niet gaat om Stapel zelf maar om de wetenschappelijke cultuur waarbinnen Stapel functioneerde. Hij had het liever anders gezien: 'Het wachten is op een boek waarin er vanuit het perspectief van een klinisch psycholoog naar Stapel wordt gekeken'. Mijn kritiek op het business model dat de universiteiten in zijn greep heeft, gaat volgens hem gepaard met weinig realistische aanbevelingen. Daar heeft hij misschien een punt, maar wie betere aanbevelingen heeft mag het zeggen. En dat meen ik serieus. Verder mist hij 'nieuwtjes' in het boek. Die zou ik volgens hem hebben binnengehaald als ik was gaan bellen 'met mensen rondom Stapel'. Kennelijk weet hij dingen die ik gemist heb. Ik zou zeggen: voor de draad ermee! Intussen zorgt Stapel, met zijn nieuwe brother in arms (of moet ik zeggen partner in crime) Dautzenberg voor voldoende nieuwtjes. Daar kom ik nog een keer op terug.

Van vele tientallen lezers (inclusief sociaalpsychologen) kreeg ik intussen (zeer) positieve reacties. Ik kan ze hier niet zomaar met naam en toenaam citeren, maar ze sterken me in de overtuiging dat een grondige, genuanceerde reconstructie van de affaire-Stapel en haar context gewaardeerd wordt.


Natuurlijk zijn er ook kritische kanttekeningen. De Utrechtse emeritushoogleraar sociale psychologie Wolfgang Stroebe schrijft dat mijn boek leest als een thriller, maar is het niet eens met mijn uitspraken over de sociale psychologie: die is breder en robuuster dan ik denk. Verder denkt hij dat onderzoekers zonder de hedendaagse structuur van prikkels - afrekenen op aantallen publicaties - heel weinig zouden publiceren. Voor een sociaalpsycholoog is dit een begrijpelijke opvatting, maar als deze waar zou zijn is het in de wetenschap nog erger dan ik dacht. Voorlopig houd ik het erop dat intrinsieke motivatie de primaire drijfveer is om te onderzoeken en te publiceren.

Tot slot nog twee internetreacties, die voor zichzelf spreken, van Taede Smaedes en van Harry van de Vijfeijke.

PS Wist u dat er ook al Stapelshirts op de markt zijn?